“Ik ben op 2
september 2002 gevraagd om plebaan te worden van de kathedraal, basiliek
van 's-Hertogenbosch. Een plebaan is iemand die namens de bisschop zijn
kerk, de hoofdkerk, van een bisdom, leiding geeft. Op 26 september ben
ik benoemd en ik ga de taak op mij nemen op 1 maart 2003.
Het zuidelijk deel van Nederland is overwegend katholiek en de grootste
kerk daarvan staat in ’s-Hertogenbosch. Dus de grootste katholieke kerk
van Nederland en ook wel de mooiste wat betreft de kathedraal de
bisschopskerk, is de kerk van 's-Hertogenbosch. En als je daar wordt
geplaatst dan is dat wel een zeer vooruitgeschoven post.
Ik zie daar de hand van God in. Kijk, we zitten hier in Rome in een
etablissement, niet ver van de Engelenburcht, in het oude Rome, waar ik
sinds ruim vier jaar woon. Ik had mijn eigen toekomst gezien in Rome.
Rustig studerend, schrijvend en van tijd tot tijd overvliegend naar
Nederland, om daar lezingen te geven en ook natuurlijk de liturgie te
vieren en preken te houden en dan weer terug te gaan naar Rome. Ik ben
meer toch wel een type, om het maar eens wijsneuzig te zeggen, van de
geleerden, die meestal in boeken kijkt.
En nu, vrij plotseling, net nu ik me had voorgenomen om eigenlijk nooit
meer definitief terug te keren naar Nederland, nu komt dus deze vraag.
Ik zie er wel de hand van God in, om twee redenen.
De eerste reden is: de bisschop heeft mij overtuigd, dat ik kennelijk
degene ben die, in zijn ogen althans, het meest geschikt is om deze
positie te bekleden. Ik heb toen wel tegengeworpen, dat ik ook heel goed
de kerk kan dienen en Christus dus kan dienen door middel van de kerk,
door in Rome te blijven. Toen zij hij: “Nee, maar de mensen willen jou
ook wel graag meemaken. Dus in de kerk.” En dat heeft mij wel getroost.
Want daardoor was het ja zeggen weer een stuk makkelijker en kon ik daar
ook de hand van God in te zien. De bisschop roept mij concreet als
priester en ik zeg ja tegen die roep van hem. Dat is de roeping volgen.
Een tweede ding is dat mijn beide ouders leven in 's-Hertogenbosch. Zij
zijn hoogbejaard en eigenlijk al enigszins hulpbehoevend. En voor hen is
het goed, dat ik nu in de laatste paar jaren dat zij nog leven, bij hen
in de omgeving ben. Dat is als het ware een steun in de rug geweest, om
de wil van God gemakkelijker te aanvaarden en te zien ook. Maar dat
neemt niet weg, dat als het morgen niet doorgaat ik, wat mijzelf
betreft, het prima vind.
Ik heb in de afgelopen jaren dat ik in Rome woon, ook in een periode waarin ik niet zo goed wist hoe het nou verder zou gaan, altijd wel gebeden om de wil van God te mogen doen. Dat wil ik nog wel iets scherper formuleren. “Uw wil geschiedde”, bidden wij in het 'Onze Vader'. Maar het doen van Gods wil gaat nog verder. Daar bid ik dus ook voor. Dat God jou kan bespelen als zijn instrument, zodat jij de wil van God als het ware meer gestalte geeft. Ik zou nog liever de wil van God worden, dan de wil van God doen. Daar heb ik wel altijd voor gebeden. Maar het verbaast mij wel, dat ik gekozen word op een moment, dat het eigenlijk voor mij zo duidelijk was dat ik niet meer naar Nederland zou terugkeren.
Ik moet ook wel zeggen dat ik nogal veel brieven ontvangen heb, sinds die benoeming bekend is geworden op 26 september. Ik ben net pas met de post klaar, met al die brieven te beantwoorden. En daar lees ik dus heel vaak in: “Goed dat u terugkomt” en “We zijn blij dat u terugkomt”. Er is wel een zekere verwachting. Dat bemoedigt natuurlijk ook. Mij is ook geschreven: “U rekent op niks, nu komt dit”. Ja, maar het gekke is: ik hoefde ook helemaal niks. En ik hoef nog steeds niks.
Ja, het is genade. Maar ik moet natuurlijk wel hard werken om de genade gestalte te geven. Ik probeer nu al - ik ga dus over een paar maanden pas naar Nederland - om bepaalde dingen vooruit te werken. Zodat het kan slagen. En nou ben ik inmiddels al weer teruggeroepen. Men zegt: “Kom nou maar eerst. Dan zien we wel hoe je dat allemaal gestalte moet geven.” Ik ga vooral preken, ik ga vooral de liturgie vieren. Ik ga vooral rond die kerk en in die kerk proberen mensen nabij te zijn.
Dus wij zijn allemaal in Gods hand. Ik voel me ook in Gods hand. Deze positie komt op een moment dat ik zelf daar helemaal aan voorbij was geleefd. Niet aan deze positie alleen, maar überhaupt aan de wereld om het zo te zeggen. Dat klinkt wat hoogdravend, maar wat ik wil zeggen is: ik ben uitermate tevreden hier op mijn kamer hier in Rome, waar ik gewoon bid en werk en studeer en schrijf en slaap en van tijd tot tijd overvlieg naar Nederland.
Ik zie hier dus ook de wil van God in en ik wacht nu af wat Hij verder wil. Ik moet proberen om niet te ongeduldig te zijn en teveel al van tevoren te plannen maar over te laten. Het overlaten dat het wel goed zal komen wat ik moet doen, dat moet ik nog wel meer leren. Ik heb de neiging, nu, om alvast allerlei zaken te regelen, zodat de taak goed vervuld kan worden. Maar kennelijk moet ik ook daarmee wachten. Ik moet nu doen wat ik nu doe en straks doen wat ik straks moet doen. En niet op de zaken proberen vooruit te lopen.
Ik ben voor het eerst in de kerk gekomen, het kerkgebouw, toen ik zes
jaar was. Daar heeft God zich wel meteen aan mij laten zien, als klein
kind. Juist in een periode die vrij moeilijk was, ben ik gedwongen om
ook mijn jeugd nog eens terug te vinden en te overwegen. Dat was
eigenlijk toen al. Hij was er, ja. Ik was dus ook een heel vroom kind.
Een kind dat gebeden schreef en gebeden uitsprak, dat helemaal op kon
gaan in het lezen van de Heilige Schrift, de bijbel. Ook één die gaarne
bij God wilde zijn en daarmee ook God gestalte wilde geven als kind.
Dus dat idee om priester te worden, was van die tijd al. Alleen, toen ik
zo twintig was raakte de katholieke kerk in Nederland enigszins op tilt.
Voor mij is heel belangrijk in het beleven van het geloof: bidden en bij
God zijn en dat werd min of meer gereduceerd tot de praktische arbeid.
Dat is natuurlijk ook heel belangrijk, dat weet ik natuurlijk ook wel.
Je moet niet alleen maar geloven, met de mond belijden, maar je moet ook
doen wat Christus ons voorleeft. Maar dat neemt niet weg, dat wij ook
moeten nadenken over datgene, wat Hij ons heeft voorgeleefd en dat wij
ook mensen bij God mogen brengen.
Kortom, er ontstond een wijze van Godsbeleving, die eigenlijk het hele
christen zijn deed verworden tot het lidmaatschap van een links
politieke partij. Dat was voor mij veel te weinig. Dat is één element.
Een ander element was dat ik ook in die tijd - heel merkwaardig dat het
nu wederom is geweest - een periode in mijn leven gekend heb die somber
was. De ene periode is net afgesloten, een klein jaar geleden, en de
andere was toen ik twintig was. In die periode was bekend dat ik vrij
dom was. Dat wil zeggen ik was waarschijnlijk niet dom, maar de
jezuïeten waarbij ik op school zat, waren van mening dat ik wel dom was.
Dus die twee dingen: de crisis van de katholieke kerk in Nederland en
mijn mislukken als gymnasiast, brachten samen met zich mee dat ik dacht:
ik kan helemaal geen priester worden.
Dat heeft ook mijn beeld van God bepaald. Ik voelde me zeer alleen, zeer
eenzaam.
Ik heb toen een tocht gemaakt, zoals heel veel mensen die maken. Als je
de behoefte hebt om voortdurend de diepte van het leven te leren kennen,
ga je op zoek.
Ik heb het gedaan door middel van de literatuur. En door middel van
filosofie. Dus: hoe is het nou als God niet bestaat? Zoals de filosoof
Nietsche leert. Of de treurnis die beschreven staat in tal van romans,
met name in de 19e eeuw, die ik heb gelezen. Denk maar aan de grote
Russen, de idioot van Dostojevski, die helemaal in de diepe eenzaamheid
leeft en op een geven moment een moord begaat.
Ik heb toen een hele periode meegemaakt dat ik mij voortdurend de vraag
stelde: zou God niet misschien gewoon een verzinsel zijn?
Maar die grote diepe heimwee naar God is gebleven.
Ik heb eindeloos lang gestudeerd. Dan was ik van de straat tenminste.
Dat is ook een manier van leven. Bovendien verdiende ik mijn boeken en
mijn boterhammen met wat doen bij de omroep, voor radio en televisie.
Daar heb ik wel een vrij grote school gehad in het mens zijn in het
menselijk leven, in het omgaan met mensen en het luisteren naar mensen.
Maar daaronder was toch altijd het hele diepe gevoel, of die hele diepe
gewaarwording, dat God niet dood kon zijn. En toen ik mij in de
filosofie ging bezighouden met Plato, de grote filosoof uit de vijfde
eeuw voor Christus, en door Plato heen Augustinus ging lezen, de grote
kerkvader van het westen, kan ik me nog herinneren dat ik tegen een
hoogleraar zei: als ik nu nog heel kort zou leven, dan zou ik mijn leven
alleen nog maar wijden aan het lezen van Augustinus en het lezen van de
bijbel en het lezen van Plato.
Plato, die vijf eeuwen voor Christus leefde, maar ook één met een groot
transcendent bewustzijn, dat wij hier slechts een schaduw zijn van
datgene, wat er werkelijk toe doet. Waarmee ik niet de aarde wil
diskwalificeren, maar wel de aarde op haar plaats wil behouden. Wij zijn
niet het middelpunt van de wereld maar God is het middelpunt van de
wereld.
Kortom, het komt er op neer dat er een periode is geweest van grote
twijfel. Van de vraag: zal God wel bestaan? Daarbij ook de vraag
voortdurend overwegend: moeten we er rekening mee houden dat Hij niet
bestaat? En tegelijkertijd een dieper gewaarworden en ook waar willen
hebben en ook als waarheid willen zien, dat God wel bestaat. Dat is een
proces geweest.
Omdat ik toen inmiddels aan de universiteit was gaan doceren en een taak
had te vervullen aan de universiteit - studenten les moest geven en
onderzoek moest doen, moest schrijven in dat kader - heb ik altijd
gedacht, nou dat komt op gegeven moment wel.
Ik ben daar ook door mensen in gesteund. Ik kan me herinneren dat ik een
docente had aan de universiteit van Leiden - toen ik nog zelf student
was - die ik eens heb gezegd, dat ik eigenlijk priester wilde worden.
Omdat dat toch eigenlijk mijn vervulling van leven was.
Zij heeft toen tegen mij gezegd: jouw tijd komt nog. Het heeft nog een
aantal jaren geduurd voordat het zover was.
Nou, de hand van God is een tijdlang niet zo duidelijk geweest. Het is
natuurlijk achteraf gemakkelijk gezegd dat God wel bestaat, maar in die
periode zie je dat niet dat Hij bestaat. Dus Zijn verhaal met mij, om
het even om te draaien, is: Hij heeft mij vanaf de moederschoot geroepen
om zijn woord te verkondigen.
Hij heeft me dat ook laten zien in mijn prille jaren. Hij heeft dat
laten zien ook toen ik zeer beproefd werd, in de periode dat ik
gymnasiast was. Toen ben ik waarschijnlijk zo beproefd, dat alle
zekerheid mij werd ontnomen. Zowel mijn geestelijke vermogens, dat die
niet zouden deugen, althans niet voldoende zouden zijn, alsook wat er
geschiedde onder de gelovigen in de katholieke kerk.
Hij heeft mij daarna op een tocht gestuurd om alles te onderzoeken,
zoals de heilige Paulus dat ook gedaan heeft. Hij heeft daardoor ook de
achterkant van het leven getoond. Door je gewoon los te laten in wat
voor mij vooral de zoektocht was in de filosofie en de literatuur.
Waarvan ik nu, om me even zelf te onderbreken, op dit moment inzie,
hoezeer ik kind van mijn tijd ben en hoezeer ik waarschijnlijk nu ook
gemakkelijker gesprekspartner kan zijn van mensen die God niet
ontdekken. Die God wel zoeken, maar God niet kunnen vinden. Omdat ik het
ook heb meegemaakt, zie ik in deze donkere periode van mijn leven
evengoed de hand van God, nu.
Hij heeft het ten goede gebruikt. Wat is dan het verhaal van God met
mij? Hij heeft mij natuurlijk nooit verlaten.
En ik zie ook nu, ik ben nu tien jaar priester, dat dit ook geldt voor
de periode, dat ik mij voor heb bereid op het priesterschap. Dat zijn
zeven lange jaren geweest, waarin ik meer werd afgewezen dan werd
aangenomen door de mensen die mij moesten beoordelen.
Immers, die crisis in de kerk van Nederland, die het nodige aan mij
heeft gedaan, deed aan veel andere mensen ook heel veel. Dus ik kan me
ook voorstellen dat veel mensen mij gewoon een huichelaar vinden. Of
denken: nou, die zegt wel, dat hij in God gelooft, maar die gelooft vast
niet in God. Want ik geloof niet in God, hoe kan hij er nou in geloven?
Die periode, die lange periode van zeven jaar, die volgde op mijn
besluit om priester te worden, als mij dat gegeven zou zijn, die periode
was een periode van een grote beproeving. Maar daar heb ik altijd de
hand van God in kunnen zien. Altijd. Altijd.
Ik kan me nog herinneren dat ik werd afgewezen en weer werd afgewezen en
dat ik alleen maar tegen de mensen zei: “Nee, ik word natuurlijk toch
priester. U vindt wel dat het niet moet, maar het gebeurt wel”. En zo is
het ook gebeurd.
En het is niet zonder klap of stoot gegaan. Maar vanaf de wijdingsdag in
september 1992 tot nu toe heb ik ook aldoor over Christus en God kunnen
spreken. Ik ben uitgenodigd erover te spreken.
Ook daarin, natuurlijk, niet altijd zo plezierig, vaak ook
confronterend, vaak beschuldigd, vaak dat men twijfelt aan je
integriteit, zoals ik vanmiddag weer van iemand hoorde. Maar dat hoort
er allemaal bij. Dat staat allemaal in de Schrift. Dus dat maakt me ook
allemaal niet zoveel uit.
Als ik nu, op dit moment van ons gesprek, terugblik en de vraag is
concreet: zie ik de hand van God in mijn hele leven? Dan is het antwoord
“ja”.
Zelfs in een periode dat ik God niet kon ontwaren, daar zie ik nu de
hand van God. Ook in de periode dat Hij mij dit allemaal liet overkomen,
om daardoor nu een beter zijn instrument te kunnen zijn in een
geseculariseerde wereld. Omdat ik zelf, aan mijn eigen leven, de crisis
van de secularisering heb meegemaakt.
Het leven is geleidelijk aan verdiept. Ik heb steeds meer afscheid
genomen van de geneugten die het leven ook kent. Ik ben hier in Rome
voor het vijfde jaar in een cel en dat bevalt mij uitstekend. Het is wel
eens eenzaam, maar het is een wijze van leven die mij zeer goed past.
Ik ben ook van plan, als ik terug moet gaan naar Nederland, zal ik
proberen om er te zijn voor God, wat ik hier dat ook probeer te zijn, en
om er te zijn voor de mensen. Dat wordt een specifieke taak voor mij als
priester. Maar tegelijkertijd om ook de stilte te blijven zoeken, elke
dag.
Het is enerzijds geleidelijk gegaan, omdat er in de stijl van leven niet
veel verandering nodig was. Er is daardoor een lange periode van
beproeving gekomen, omdat de wereld er aan twijfelde of ik wel eerlijk
was in mijn bedoeling om priester te worden. In die beproeving heb ik
gezien, zeker nu ik er over spreek, dat dat een vorm van loutering en
van zuivering is geworden.
Als je nu dus vraagt ‘Is er een moment van echte thuiskomst geweest?’
dan is dat de nacht geweest van mijn priesterwijding. In de nacht voor
mijn priesterwijding werd ik vrij onzeker of ik de volgende dag wel
gewijd zou worden. Terwijl ik daar al zeven jaar lang naar had
toegeleefd.
Dat kwam omdat naar buiten werd gebracht dat ik een homofiele relatie
had gehad.
Dat werd nogal opgeklopt, op een onaangename wijze, alsof ik weet niet
wat had uitgehaald in mijn leven. En dat heeft mij wel gekwetst moet ik
zeggen. Maar ja, ik heb daar nooit over gezwegen. Ik heb altijd die
instanties die dat moesten weten, in casu de bisschop, dat verteld.
Meteen al toen ik naar hem toeging, dus zeven jaar voor mijn wijding.
Dus er was niets nieuws meer te vertellen. Vanuit de kerk was er niets
bijzonders.
Alleen, ik was net in die periode op televisie geweest. Ik was in
bepaalde kringen vrij bekend in die periode. Er was een forse strijd in
de katholieke kerk tussen de vrijzinnigen en de meer orthodoxen. En ik
was bekend als meer orthodox daarin staand. Dus dat is een tweede punt.
Een derde punt is dat de gay-wereld mij graag voor hun kar wilde
spannen. Daar ben ik dus niet op ingegaan.
Dus deze drie zaken samen: de vrijzinnigheid enerzijds, de gay-wereld
anderzijds en ook een zekere vrees voor: juist die man komt nu al op de
televisie, wat gaat dat allemaal worden met de toekomst? Daar zullen we
van horen als hij daartoe gebracht kan worden. Als hij eenmaal gewijd
kan worden. We zullen het proberen tegen te houden. Dat werd door de
media zo gebracht, de dag voor mijn wijding.
En die nacht, toen ik dat dus wist, in die nacht voor die wijding, toen
dit naar buiten werd gebracht als een soort rel, alsof dat iets
belangrijks was, die nacht van de wijding, is God mij heel dichtbij
gekomen. Waardoor ik de volgende dag, toen ik naar de Haarlemse
kathedraal ging, er ook met een zekere onbevangenheid naar toe ben
gegaan. Ik moet zeggen: daardoor was mijn wijding op 26 september 1992
een dieptepunt, maar ook een hoogtepunt geworden van mijn leven.
Een dieptepunt, omdat het eigenlijk zo'n tranendal was. Ik kan me nog
herinneren, dat die kathedraal vol was met fotografen enzovoort. Je werd
iedere keer weer gefotografeerd. Alsof ik een of andere misdadiger was.
Het enige wat ik had gedaan is, dat ik had geleefd zoals ik had geleefd.
Dat ik het had beleden zoals ik het beleden heb. En dat ik mij
zorgvuldig had voorbereid op het priesterschap. En dat ik priester werd.
Dat was het enige wat ik deed.
Wat aan mij gedaan werd, laat ik het even omdraaien, want het is aan mij
gedaan, dat heeft wel een hele grote geloofsverdieping gegeven. Dat
heeft mij tot nu toe, ook de jaren nadien, altijd gedragen. De nabijheid
van God in de nacht van mijn wijding. Toen heeft Hij mij niet alleen bij
de hand genomen maar ook tot Zich genomen, in Zich opgenomen om het zo
te zeggen. Als dat niet te vergaand is. Dat heeft mijn priesterschap ook
sindsdien gedragen en draagt dat ook nog nu. En dat neem ik ook mee naar
's-Hertogenbosch, straks.
Het priesterleven is in zekere zin een strijdbaar leven gebleken. Het
gebeurde zo, dat ik na die wijding in een Amsterdamse kerk terecht kwam.
Daar kwamen veel mensen naar toe. Daar kwámen al veel mensen, laat ik
het niet overdrijven. Maar toen ik er was, omdat ik veel naar buiten
trad ook, kwamen daar heel veel mensen. Ik ben op een gegeven moment uit
die kerk verwijderd geworden, begin '96. Wat toch achteraf rustig mag
worden samengevat als dat teveel een bepaalde persoon de aandacht trok.
En dat men ook daar twijfelde.
Mensen die het niet met je eens zijn, zullen natuurlijk altijd zoeken
waarmee ze je kunnen verslaan. Men probeerde mij te verslaan door mijn
(on)oprechtheid aan de orde te stellen. Door bijvoorbeeld te formuleren:
“Ja, Bodar kan wel mooi de liturgie leiden, hij kan wel mooi preken,
maar de man is natuurlijk alleen maar een toneelspeler. Het gaat hem
natuurlijk alleen om hemzelf. Het gaat niet om God, het gaat om
hemzelf.” Zo'n verwijt is een verwijt dat ik wel kan begrijpen
natuurlijk.
Toen ik uit die kerk was gebonjourd, weggestuurd, heb ik een periode
gehad van een paar jaar dat ik dus wel de mis mocht doen. Want de
katholieke eredienst heeft te maken met de dagelijkse Heilige Mis die je
als priester opdraagt, de viering van de eucharistie, het avondmaal. En
dat deden we op een gegeven moment in een kelder ergens, waar een kapel
was gemaakt.
Naderhand kwam ik ergens in een kaal kerkje in Amsterdam Zuid. En dat
kale kerkje in Amsterdam Zuid had dus niets wat in de katholieke
traditie, meer dan in de protestantse traditie, gebruikelijk is, dat je
als het ware de omgeving mag aanwenden, of dat God de omgeving aanwendt,
gebruikt, om jou bij Hem op te tillen.
Dus niet alleen het Woord, wat natuurlijk de kern is, waaronder alle
christenen staan. God kan ook je doen bewegen dat Hij er is,
bijvoorbeeld doordat je in de natuur verkeert, of in een bos loopt en je
hoort een vogel fluiten. Of je hoort de muziek van Bach, of je leest een
boek, of je leest een gedicht, of je leest eenvoudigweg de Schrift. Het
kan gebeuren dat Hij zich daardoor ook gewaar doet worden, wat ook kan
wanneer je in een kerkgebouw bent.
Toen kwam ik in kerkgebouw wat een soort schuur was. Dat kon net zo goed
een biljartfabriek zijn. Of een crematorium. En daar moest ik dus ook de
liturgie vieren.
Dat was in zoverre wel een zware tijd dat daar eigenlijk helemaal geen
mensen bij mochten zijn. Op een gegeven moment wisten mensen toch dat je
daar was, en kwamen er toch mensen naar toe. De dissidenten zal ik maar
zeggen. Dat was wel een periode van verschoptheid. Maar ook dan was het
zaak om gewoon vol te houden.
Achteraf zie ik nu, hoewel het een zware periode was, zie ik nu daar ook
de vruchten van. Omdat je namelijk toen werd gedwongen om helemaal niet,
ook niet maar enigszins, te leunen op de omgeving, maar alleen maar om
op God zelf gericht te zijn.
Voordien hoopte ik dat ook al te zijn, wat ik misschien ook wel was,
maar in ieder geval is dat weer verdiept toen ik in die schuur daar was.
Toen was je dus iemand die met veel rellen gewijd was in '92, die al
veel tegenstand gehad had voordien. Die daarna heel veel mensen in de
kerk waar hij stond had gekregen. Die daarna was weggestuurd, wederom
een grote rel. En je zit dan in zo'n kelder, en moet dan toch ook voort.
Dus dat was wel, achteraf gezien, een moeilijke periode.
Ik denk dat Hij het gebruikt heeft. Hoewel in de periode in Rome het in het zicht staan wel steeds is gebleven - omdat ik steeds ben overgevlogen naar Nederland, op uitnodiging. – toch heb ik eigenlijk de verborgenheid veel meer omhelsd. Daarom is het merkwaardig dat, nu ik daar helemaal van weg gegroeid ben, dat nu ineens een wending gaat nemen. En dat ik nu dus kennelijk op een hele open plaats, een hele duidelijk plek, waar iedereen je kan vinden, in zo'n hele grote kerk wordt geplaatst.
Merkwaardig
Ja, dat is merkwaardig, ja. Ik heb grote bewondering voor Jozef, maar ik
zou me niet met Jozef durven meten. Maar God doet zo met mensen, ja. En
wat wij moeten doen als mens, is proberen om tegen alles in God trouw te
zijn. En daarmee onszelf. En dat is niet altijd makkelijk.
God is altijd trouw en wij niet.
Dus het verhaal van God met mij is, dat Hij mij door het hele leven
heeft meegenomen. Ook in een periode dat ik Hem niet zag, of dat ik Hem
niet trouw was, Hij was altijd trouw.
Dat vind ik ook troostrijk om tegen anderen te zeggen. En dat is voor
mij ook troostrijk geweest en is nog troostrijk en dat zal ook
troostrijk worden in de toekomst. Dat als je probeert om ondanks alles
je naar Hem te richten en je valt, terugvalt, of trouweloos bent, dat je
dan toch je wederom tot Hem wendt en zegt: ik kom bij U terug. Ik ben
altijd uw verloren zoon, niet alleen maar een periode. Je bent altijd
een kind van God maar ook altijd verloren, gedeeltelijk.
Nu is een periode gekomen, dat ik niet weet wat God verder met mij
voorheeft. Het bekruipt mij zeer om vooral in Rome te mogen blijven.
Niet te hoeven naar 's-Hertogenbosch. Dat moet ik eerlijk zeggen. Dat is
vooral bewust geworden, nu die benoeming een paar maanden geleden is.
Stiekem hoop ik wel eens dat het allemaal niet doorgaat.
Maar ik probeer daarin ook stil te zijn en te zeggen: nou goed, U maakt
het maar uit en U ziet het maar. Ik bedoel: ik kan morgen dood zijn maar
ik kan ook een tijdje voort. Het is al naar gelang het nodig is. Zo zit
het ongeveer. Zo zie ik het althans. Zo kan ik het verwoorden.
Wat ik in mijzelf wel zie, dat is - dat zeg ik niet ten mijnen voordele
maar eerder ten mijnen nadele - dat ik in mijzelf bespeur toch gaarne
mijn leven in eigen hand te willen nemen. En te zeggen: als U mij nou
eens rustig hier laat in Italië, rustig teruggetrokken leven met boeken,
dan kan ik heel veel theologie bedrijven en ook heel veel schrijven
enzovoort. Daar terug in Nederland met al die agressie en al die zaken
die kennelijk ook allemaal moeten, liever niet.
En kan ik het wel? Dat is natuurlijk ook een kwestie van gebrek aan
vertrouwen. Ik ben bijvoorbeeld geen manager.
Ik heb de afgelopen twee maanden besteed aan brieven schrijven in plaats
van studeren en schrijven. Goed, in brieven kun je ook proberen mensen
nabij te zijn, maar het hoort ook bij iemand die kennelijk die brieven
heeft gekregen. Ik zie dat niet als verloren tijd, maar ik zie het wel
als anders bestede tijd. Ik zal aan de gemeente tijd moeten besteden. En
hoe gaat het als ik in de toekomst in Nederland terugkom? Kan ik ooit
nog iets schrijven behalve een preek? Zoiets.
Ja, dus de basis is, dat ik mij meer moet overgeven. Terwijl ik al
meende dat ik mij al overgegeven had, merk ik nu, nu ik concreet een
stap moet zetten, dat er ook aan de overgave nog het nodige gewonnen kan
worden.
Jezus zegt: Ik ben de weg de waarheid en het leven. Ons hele leven moet
wij er ons daaraan gewennen, dat wij het niet zijn maar dat Hij het is.
Met andere woorden, wij zijn kunnen slechts zijn instrument of zijn
knecht zijn. Meer niet.
Paulus zegt op een gegeven moment: nou, ja, ik ga liever gewoon weg,
maar als het nodig is, blijf ik nog wel even. Dat komt mij wel bekend
voor, hoewel je daar terughoudend in moet zijn. Ik ben liever bij God.
Laat mij uit dit leven mogen weggaan. Maar ik wil slechts een instrument
zijn in de handen van God.
Al die woorden van Paulus, 'Ik ben zeer zwak', hoe zwak was hij niet?
Omdat hij christenen had vervolgd. En hoe zwak ben ik niet, die
voortdurend interviews moet geven over hoe ik vroeger heb geleefd. En
kennelijk in die zwakheid, die voor de wereld zwak is, komt de kracht
van God toch tot uiting. Hij wendt heel vaak zwakke mensen aan. Dat kun
je ook in levens van andere mensen zien. Heel vaak grijpt God zwakheid
aan om Zichzelf in door te kunnen zetten.
“Roemen op zwakheid geschiedt uit vertrouwen op Gods genade.”
Ik denk dat je nooit kunt terugleunen. Ik ben eerst in een doe-periode
geweest, allemaal met van die brieven. Ik probeer nu dus te organiseren
hoe dat allemaal zal kunnen gaan in ’s-Hertogenbosch. Enerzijds is dat
afgerond. Anderzijds, lukt dat nu met die organisatie? Ik vind dat ik nu
in een periode ben, dat ik meer gedwongen ben dan voorheen, om in te
zien hoe je op God moet vertrouwen. Die gewaarwording van in zwakheid
krachtig zijn, kracht krijgen van God; dat ik dat meer moet mediteren,
meer moet overwegen. Dus ik denk dat ik nog een beetje naar beneden moet
eerst, voordat ik terug kom naar Nederland.
“Ook als plant is de mens door God gekoesterd, ook zonder kracht is
hij bemind, ook zonder nut is hij bedoeld.”
Daar heb ik mee bedoeld: God brengt je terug tot zijn geliefd kind,
natuurlijk dat blijf je. Maar soms heb je zelf het idee dat er alleen
maar water op gegoten moet worden of voedsel in gestopt, er moet wat
drinken ingestopt worden, en dat is dan het hele leven. Het
plantenbestaan is mij wel bekend geworden in mijn diepste depressie.
Maar ik moet wel zeggen dat ondanks die zware depressie ik me toch
altijd bij God heb gevoeld. Dus als plant zelfs, voelde ik me toch door
God gekoesterd. Ook al kun je niks uitvoeren.
Ik heb eigenlijk ontzettend veel te schrijven. Toch ben ik daar nog
steeds niet aan toegekomen, onder andere omdat ik daar toen gewoon te
ziek voor was. Maar ik voelde me ook, ondanks het feit dat ik niet kon
werken, toch door God bemind.
Daarmee voel je je natuurlijk niet erg van nut voor de maatschappij, om
het maar even nuttig te zeggen. Maar ook al ben je niet nuttig, dan voel
ik mij verbonden met alle mensen die ziek zijn, die oud zijn, maar die
evengoed door God bemind zijn. En die evengoed ook bedoeld zijn geweest
en nog steeds zijn. Dat bedoelde ik in die ene zin daar uit te leggen.
In die periode heb ik God wel altijd nabij geweten, ook omdat ik op één of andere manier dacht: ik ga dan nu wel liever dood, maar als Hij wil dat ik blijf, dan blijf ik gewoon. Want ik ben niet voor niets Zijn priester geworden.
Ik heb in de afgelopen jaren van mijn priesterschap, zoveel meegemaakt,
en ben zozeer God gewaar geworden, dat Hij mij ook in de periode van
diepste droogte niet heeft verlaten. Ik heb op mijn manier in mijn
trouweloosheid toch gepoogd getrouw te blijven. Alleen dat ik dacht: nu
is het leven ongeveer afgelopen. Ik heb helemaal geen behoefte meer om
te blijven leven. Als Hij vindt dat het wel moet, dan wacht ik maar eens
rustig af.
Wat ik vooral heb geleerd in die periode van die lange depressie van
vier jaren , voor zover ik dat heb geleerd - ik heb al aangegeven dat ik
het eigenlijk niet heb geleerd, maar ik groei erin - dat je ook in een
mensenleven moet wachten op God. Het gaat in dit verhaal weliswaar om
wat doet God met ons - daar gaat het natuurlijk ook over, want Hij is
het Woord en wij geven het antwoord slechts- maar Hij is ook zelf degene
die bepaalt, wanneer Hij zich toont. En dat jij, dat ik moet wachten tot
Hij zich toont. Dus wachten op God is een onderdeel van het menselijk
leven.
Ik denk ook dat God ons beproeft. Ik denk dat God ook echt beproeft,
dat Hij zich niet toont. Hij is er, maar Hij toont zich niet. Omdat dat
ook de wil van God is. Om de beproeving te doen zijn. Dus degenen die
zeer bemind worden, worden ook beproefd.
In de beproeving en in de kastijding moet je ook leren. Ik denk dat God
er is, maar dat God zich van tijd tot tijd om wat voor reden ook, alleen
al om jou te laten groeien, terugtrekt. Het is niet voor een reden
uitlegbaar. Het is niet monocausaal.
Natuurlijk, dat komt ook aan de orde als je je naar buiten richt en je
richt je op de wereld en je laat je gaan in de wereld, of je gaat op in
wereldse zaken. Paulus heeft daar goede lessen over te lezen. kijk, op
dat moment raak je Hem natuurlijk ook kwijt.
Daarom is het zo belangrijk voor ons dat wij bidden. Want bidden
betekent toch in elk geval dat wij vanuit ons mens zijn ons openen naar
God. En God wil ook dat wij ons naar Hem openen, opdat wij Hem ook
gewaar kunnen worden. Als wij ons bezighouden met wereldse zaken, of we
zijn met onszelf te veel bezig, wat ook wereld is in zekere zin, dan
raken we God ook kwijt. Maar het kan ook dat er omstandigheden in je
leven zijn, dat God iets in een mensenleven kan bewerkstelligen dat Hij
zicht niet toont. Waardoor die mens als het ware op zichzelf wordt
teruggebracht en beproefd. In de grote geschiedenis van de westerse
mystiek en het zal wellicht in de oosterse mystiek ook zo zijn, wordt
dat ook beschreven.
Dat depressieve mensen kennelijk een grote realiteitszin hebben
geloof ik ook. Tenzij je de gave van de altijd aanwezige blijmoedigheid
hebt, wat natuurlijk ook bestaat. Dat is heerlijk natuurlijk, wanneer je
van nature altijd een optimist bent, als je altijd de zonzijde van het
leven kan zien.
Maar het gebeurt ook dat mensen zo aan de oppervlakte van het leven
leven. Of dat ze zo weinig bereid zijn om na te denken over het leven.
Ze verdoven zich met televisie, met alle dingen die er zijn. Dan hoeven
ze niet na te denken. En dan zeggen ze: het valt nogal mee, want het
dagelijks leven gaat wel door.
Dus ik denk dat een mens die depressief van aanleg is en die daardoor
wel geneigd is de zwakke kant van het leven te benadrukken, de donkere
kant van het leven, de moeilijke kant van het leven, dat zo iemand veel
gevoeliger is voor de realiteit.
Anderzijds kan ik ook bevestigen dat wanneer God niet zou bestaan, ik
mijn leven niet de moeite waard zou vinden.
Ik zou het mijn ouders niet willen aandoen, om voor hen te sterven. Ik
mag zelf dat niet bewerkstelligen. Ik praat even niet over God. Ik praat
even over mijn verantwoordelijkheid tegenover de mensen die om mij heen
staan, waartoe natuurlijk ook mijn ouders behoren, waaruit ik ben
voortgekomen. Ik mag die mensen natuurlijk niet dat verdriet aandoen.
Dus je leven beëindigen mag je niet doen, omdat jij er zelf geen zin
meer in hebt. Je moet dat ook van de anderen laten afhangen. En nu kom
ik weer bij God terug - je moet vooral rekening houden met de Ander. God
dus.
Ik ben pas over de depressie gaan schrijven en gaan spreken toen het min of meer op zijn einde was. Toen heeft het nog bijna een jaar geduurd. Toen ik er over kon praten, toen ik prijs kon geven om er over te praten, heeft dat mijn genezingsproces bevorderd. Maar daarvoor praatte ik er natuurlijk niet over. Ik zweeg daarover. Ja, ik zei het tegen de psychiater. En mijn psychiater heeft mij onmiddellijk geleerd, dat ik kennelijk ook nog in staat was - als ik ergens moest optreden op televisie - dat ik dat gewoon kon verbergen. Dan viel dat als het ware van mij af. Wat daarna weer des te groter terug kwam. Op het moment dat ik iets moest doen, altijd in het kader van het geloof, dan kon ik dat ook.
Bij alle televisiegesprekken, maar ook wanneer ik de dienst verricht,
bid ik van te voren. En op het moment zelf ook. Maar op een gegeven
moment moet je het overlaten. Nou moet U het doen. Dat staat toch in de
Schrift ook: “Maakt u zich geen zorgen over wat u zult zeggen. Ik zal u
de woorden ingeven.” En dat heb ik heel vaak overwogen, wanneer ik
ergens moet optreden.
Want er waren natuurlijk een heleboel mensen die - en dat bedoel ik niet
uit onaardigheid of zo, maar ik stel het wel als feit vast - die mij,
respectievelijk het christendom, dan wel de katholieke kerk, niet
welgezind zijn. Die dus altijd maar hoopten dat ik maar eens door de
mand zou vallen. En er zijn natuurlijk nog een aantal mensen die hopen
dat ik morgen door de mand val, overmorgen door de mand val. Ik bid dus
altijd, dat Hij mij altijd vasthoudt.
“Niet hij richt zich op - dus de mens, ik - maar God richt hem op.
God richt mij op, God richt de mens op. Meer dan voorheen weet hij zich
van Hem afhankelijk. Meer dan voorheen weet die mens, weet ik, dat ik
van Hem afhankelijk ben.”
Daarvan kan ik zeggen, dat ik mij dat bewust ben geworden. Niet alleen
met mijn hoofd, maar ook met mijn hart. Tegelijkertijd is dit een proces
dat doorgaat. Het is niet zo dat ik sindsdien het wéét, dat Hij mij
opricht en dat ik van Hem afhankelijk ben. Maar dat is een proces dat je
iedere keer opnieuw moet leren.
Als je je namelijk afwendt van God, als je je teveel bezig houdt met
zaken die ook moeten gebeuren, om het zo maar eens zo te zeggen, dan is
dat besef al minder geworden.
Je moet eigenlijk elke dag bidden om die nederigheid dat je weet dat je
van God afhankelijk bent.
Iedereen, mijns inziens, die de treurigheid heeft meegemaakt, in die
diepe zin, en die komt daar uit, en die gelooft in God, heeft toen
geleerd en beseft, dat hij er rijker is uitgekomen. En rijker wil zeggen
zwakker, dat wil zeggen sterker met Paulus. Juist in de zwakte van de
afhankelijk gegroeid zijn. Dat bedoel ik ermee te zeggen. En wat ik
daarnaast wil formuleren is, dat het een moment van genade is, de kus
van Gods mond.
Maar ook de genade van God kun je voorbij laten gaan. Je moet erbij
blijven. Je moet op God gericht blijven. Je moet niet te zeer opgaan in
wereldlijke zaken. Ook al is het een probleem dat het soms wel moet.
Het is God die mij heeft opgericht. Op een pinksterochtend liep ik
richting het Vaticaan, hier over de brug, omdat ik daar de mis op ging
dragen voor de radio. Ik herinner me nog heel goed die vroege ochtend in
het voorjaar, met Pinksteren, en de benedenstad was nog leeg, en het was
voor zevenen, dat als het ware dat doorbrak, dat de oprichting aanwezig
was of gaande was. Dat heb ik zo ervaren ja. En toen ben ik daarna er
ook over gaan schrijven.
Ik liep hier over de brug naar de Engelenburcht, richting de Sint Pieter
en daar aan de rechterzijde is die kapel waar ook de studio is, waar de
mis wordt opgedragen. Pinksteren is natuurlijk een prachtig feest van de
Heilige Geest. Daar dacht ik natuurlijk al over na. Daar heb ik ook op
gereflecteerd. Toen zag ik die hele lange lege weg naar het Sint
Pieterplein, met die bloemen die daar al stonden op het plein, vanwege
een grote plechtigheid die daar gehouden zou worden door de paus.
Toen was er - ik kan het niet anders uitleggen - een gewaarwording door
alles wat zich voordeed op die ochtend, in die stilte van de stad, in de
zon die scheen, in de schoonheid van de stad, en in de vreugde die ik
had, omdat ik de mis ging opdragen.
Het was op die ochtend, dat ik mij gewaar werd: ik word opgericht. God
richt mij op uit mijn depressie. De zwaarste periode is nu voorbij. Dat
heb ik wel ervaren. Ik kan het verder niet uitleggen.
Ik moet meer meer vertrouwen hebben dat het wel goed komt. Ik moet onbevangener naar 's-Hertogenbosch gaan. En hoewel ik in mijn hart wel graag hier blijf en liever hier blijf zelfs, zeker door de laatste weken, zie ik in dat als God Zijn wil wil voltrekken en dat zal Hij hopelijk doen, dat ik mij daaraan natuurlijk niet wil en mag onttrekken. Ik zie dat ik meer vertrouwen moet hebben. En dat ik mijn afhankelijkheid van Hem, die ik na mijn depressie al heb opgeschreven, meer zou moeten beleven.
Dit is uit mijn eerste preek als priester, 27 september 1992:
“Als priester wil ik alleen Christus, de enige Priester, de
Hogepriester, gestalte geven, klein zijn opdat Zijn grootheid blijkt,
doorzichtig zijn opdat Hij zichtbaar wordt.”
Het is eigenlijk een variant op waar we het over hebben gehad. Namelijk
Zijn grootheid die door mijn kleinheid heen straalt, dat wil zeggen:
ondanks mijn zwakheid maakt Hij mij krachtig.
En “doorzichtig zijn opdat Hij zichtbaar wordt” is een gegeven wat mij
altijd zeer beweegt. Dat heeft misschien ook wel te maken met dat ik
door de buitenwereld ook erg gedwongen ben daar steeds over na te
denken. Als je aan het altaar staat, om het maar daartoe te beperken,
dan sta jij daar met jouw lijf. Met jouw handen en met jouw ogen. En met
jouw stem en met jouw woorden die jij uitspreekt. Maar het gaat niet om
jou die zichtbaar is, het gaat niet om mij die daar zichtbaar staat als
de priester, maar het gaat juist om diegene in wie ik behoor te
verdwijnen. Het gaat erom dat de priester verdwijnt in Hem, die de
Priester is.
Het is ook zo, dat in een eredienst het niet de priester is die de
dienst leidt. Ja, hij leent zijn handen en zijn stem, maar het is
Christus die de dienst leidt. Dus de dienaar van Christus, de priester,
die de gemeente in Zijn plaats leiding geeft, moet verdwijnen in de
enige Leider, de enige Priester en de enige Hogepriester en dat is
Christus. En dat is het diepste wat ik als priester wil.”
(Bron: Bemoediging.net)