Door A.B. Simpson
Als u de brief aan de Efeziërs leest, zult u zien dat de apostel Paulus in het eerste hoofdstuk bidt, dat de Efeziërs hun ogen op de hemel mogen richten om te zien wat Christus alles bezit. Zet uw verrekijker aan uw ogen; let op die wolk. Zie, hoe Hij omhoogstijgt. Hij is het graf ontstegen, na zijn boeien te hebben afgeworpen; Hij is boven de poort van de dood en van de hel. Hij is boven de krachten der natuur; Hij is boven de engelenreien. Hij is boven alle dingen die u kunnen schaden of bezeren. Zo volgt Paulus Hem met de verrekijker van het geloof, ver boven alle koninkrijken, machten, krachten en heerschappijen en boven alles wat rang en naam heeft, tot hij ten slotte, overweldigd door de onmetelijke en onbeschrijfelijke heerlijkheid, geen woorden meer vindt. Dat was het ene visioen. Maar als u verder leest, zult u nog een visioen zien. De apostel heeft er voor gebeden dat wij Christus in de hemel zouden mogen zien. Maar nu bidt hij, dat 'Hij u geve met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de inwendige mens' (Ef. 3:16) voor iets dat nog hoger en geweldiger is. Wat zou dat kunnen zijn, Paulus? Kan er dan nog iets geweldigers zijn? Wel zeker! Namelijk: 'Dat Christus door het geloof in uw harten woning make en gij dan, geworteld en gegrond in de liefde, samen met alle heiligen, in staat zult zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods' (3:17-19). Dat is de andere hemel. Dat is de hemel die uit de hemel neerdaalt en woning maakt in ons hart. De eerste gedachte was Christus in den hoge. Déze is Christus die als het nieuwe Jeruzalem uit de hemel nederdaalt en zijn uitrek neemt in uw binnenste. In Galaten 4:19 riep Paulus met het oog op zijn geestelijke kinderen uit: 'Kinderen, ik doorsta ter wille van u opnieuw weeën, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft.' Dat is zijn gebed voor hen die reeds christen zijn: Mijn kinderen, jullie zijn wedergeboren, maar ik lijd geboorteweeën totdat meer geschiedt, namelijk de gehele persoon van Christus in u geboren wordt! Dat is meer dan opnieuw geboren worden. Christus zelf moet in uw wedergeboren ziel geboren worden. Het kostbare gouden juwelendoosje, dat in uw binnenste gelegd werd, zal zich openen en er zal nog een andere schat binnenkomen, stralender dan het gouden doosje zelf: het flonkerende juweel van de levende aanwezigheid van Christus in uw diepste binnenste.
'Mijn kinderen, gij zijt reeds geboren, maar Een die groter is, moet tot u komen en in u wonen; en ik lijd barensweeën totdat Christus in u gestalte krijgt.' Dat is geen karakter dat moet worden gevormd, maar een Persoon, die in u moet gaan leven en zo één met u moet worden dat de heerschappij op zijn schouders rusten zal en u in uw hart zingt: 'Een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst, groot zal zijn heerschappij zijn en eindeloos de vrede....' Het is Christus, die in het hart geboren wordt, zodat uw leven niet maar een bekeerd leven, doch het Christus-leven, een goddelijk leven wordt. Een christen strijdt niet alléén; hij neemt in zijn hart de Heer op, die voor hem strijdt; hij wordt slechts de tempel waarin God wonen kan, zodat de Oneindige zeggen kan: 'Ik zal onder hen wonen en wandelen, en Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.' Er staat niet: 'Zij zullen mijn volk zijn en Ik wil hun God zijn,' doch eerst komt het goddelijke Ik: 'Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.'
Deze gedachte vinden wij in alle diepere onderwijzingen van Christus terug. Hij durfde haar nog niet direct bij het begin door te geven, daar zijn discipelen nog niet voorbereid waren. Hij zinspeelde daarop in het zesde hoofdstuk van het Johannes-evangelie en zij waren geschokt toen Hij zei: 'Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het brood dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.' Vele van zijn discipelen zeiden: 'Deze rede is hard, wie kan haar aanhoren?' En zij gingen heen en wandelden niet meer met Hem. De twaalven echter namen geen aanstoot en bleven bij Hem.
In het veertiende en vijftiende hoofdstuk ontvouwt Jezus deze waarheid nog eenmaal, waar Hij zegt: 'Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren. Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem wonen.' En weer, in het vijftiende hoofdstuk: 'Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. Indien gij in Mij blijft en mijn woorden m u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u geworden.' Voorts zegt Hij nog: '...maar de Trooster, de heilige Geest, die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb' (14:26). In het zeventiende hoofdstuk zegt Hij: 'Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, dat zij één zijn, zoals Wij. Ik in hen en Gij 'm Mij.' En Hij voegt er aan toe: '...opdat de liefde waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij en Ik in hen.'
Dit was de allerlaatste bede die Christus voor zijn volk deed: 'Ik in hen.' Dit zeventiende hoofdstuk van het Johannes-evangelie spreekt van de verhevenste liefde van Christus die Hij in deze wereld in woorden heeft vervat, en de kostbaarste van alle zijn deze drie woorden: 'Ik in hen.' Indien u de vervulling van zijn bede ervaren wilt, verdiept u zich dan in de betekenis van deze boodschap en weest niet tevreden eer u haar ook aan uzelf hebt ervaren.
Dezelfde waarheid wordt telkens weer in de brief aan de Galaten herhaald. In de brief aan de Colossenzen spreekt de apostel van 'het geheimenis dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar thans geopenbaard aan zijn heiligen.' Hij schijnt er bijna voor terug te schrikken er open over te spreken. Als iemand die een heerlijk nieuws te vertellen heeft, begint hij maar vast met het te omschrijven en aarzelt dan verder te gaan; zo groot is het geheimenis dat sedert onheuglijke tijden verborgen was geweest, maar nu werd geopenbaard aan hen tot wie hij gezonden werd om het te ontsluieren. Het is als met de witte steen waarop geschreven de naam welke niemand weet dan die hem ontvangt (Openb. 2:17). Paulus heeft ten slotte deze zegelring aan de bruid mogen geven. Dat is het geheimenis: 'Christus in u, de hoop der heerlijkheid.' Hebt u het ontvangen? Is het u medegedeeld? Het is de saffier die de heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem overstralen zal: 'Christus in u, de hoop der heerlijkheid.' Paulus betuigt in Galaten 2:20: 'Ik ben met Christus gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven.' Paulus heeft het bereikt door aan zijn eigen leven te sterven en daarvoor in de plaats Christus aan te doen.
De Heer kwam daarna nog eenmaal, en wel op het eiland Patmos, en gaf Johannes deze laatste boodschap: 'Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.' Het is geschreven aan de gemeente van Laodicea - die mensen die zichzelf de gemeente Gods noemden, wier harten echter gesloten en vergrendeld waren; het "ik" zat namelijk op de troon. 'Wij zijn rijk,' zeiden zij, 'en verrijkt en hebben niets nodig.' En buiten, vóór dit hart, staat de vragende gestalte van Jezus, en Hij klopt en wacht en zegt: 'Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.' Is dat niet een tragisch beeld, een beschamend beeld? Daarbij dient men te bedenken dat deze brief aan de laatste der zeven gemeenten is geadresseerd, dat wil zeggen aan de laatste representant van het moderne christendom, de gemeente van vandaag. Hij staat voor de deur en u zit binnen, en vindt het best dat Hij daar staat. En Hij zegt: 'Gij weet niet dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte.' En u, daarentegen, zegt: 'Ik ben rijk en verrijkt en heb niets nodig.'
Als u de woorden van Jezus in het vijfde hoofdstuk van het Johannes-evangelie overdenkt, zult u merken dat Hij geen onafhankelijk leven naar eigen wil geleid heeft, maar voortdurend afhankelijk was van zijn Vader, bij elk woord en bij elke daad. Christus-leven is het leven dat Christus op deze aarde heeft geleefd. Is het niet opmerkelijk Hem met al zijn rijkdommen te horen zeggen: 'Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik'? Jezus, die als ons voorbeeld op aarde leefde, probeerde nooit onafhankelijk te zijn, doch ontving voortdurend van het leven van zijn Vader; Hij had zijn bestaan van de Vader en leefde door Hem. 'Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.'
Hij wil dus, dat u en ik door Hem leven. Hij herhaalt slechts het leven dat Hij geleefd heeft toen Hij over de heuvels van Galilea wandelde: volkomen afhankelijk, een leeg vat dat alles van boven ontving. Zo wil Hij, dat u en ik lege vaten zijn die alles van Hem ontvangen. 'Te dien dage' - 'wanneer de Geest der waarheid komt' - zal Hij iets brengen wat u tot uw recht doet komen, iets wat u zo rein maakt dat u zich over uw eigen heiligheid verwondert? Niet in het minst! Wanneer de heilige Geest in uw hart komt, gebeurt het volgende: 'Te dien dage zult gij weten dat Ik in de Vader ben' (Joh. 14:20). U zult verstaan hoe Ik met de Vader verbonden was en hoe mijn leven van Hem afhing. En u zult leren op dezelfde wijze van Mij afhankelijk te zijn. 'Te dien dage zult gij weten dat Ik in de Vader ben, en gij in Mij en Ik in u.' Niet dat u heilig en sterk bent, maar dat Ik heilig en sterk ben, en dat Ik in u ben als uw reinheid en uw sterkte. Hij illustreert deze vereniging met het dubbele beeld van een heerlijke zonsopgang en van een huiselijk tafereel. Ten eerste: 'Ik zal Mij openbaren.' Dat is een Grieks woord dat "uitstralen" betekent. Vergelijk Jesaja, waar hij zegt: 'Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des HEREN gaat over u op.' Dat bedoelt Jezus, als Hij zegt: 'Ik zal Mij aan hem openbaren.' Hoezeer herinnert dit aan de laatste belofte in het Oude Testament: 'Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen.' Het andere beeld wijst op een thuis: 'Wij zullen tot hem komen en intrek bij hem nemen, bij hem wonen.' Wij zullen zijn Geest tot onze woning maken; en het eens zo door en door zondige hart zal worden het paleis van een Koning, in wiens tegenwoordigheid wij, genietend de vreugde van de gemeenschap met Hem, wonen zullen.
(Fragment uit Christus in mij, mijn enige hoop, A.B. Simpson)