‘Met Allah’s verlof zal ik de blinden het gezicht geven, de melaatsen genezen en de doden tot het leven opwekken.’
Jarenlang had ik de Heilige Koran toegewijd gelezen en regelmatig
gebeden, maar ik had langzamerhand alle hoop verloren dat mijn toestand
zou veranderen. Nu begon ik echter te geloven dat het waar was wat over
Jezus was geschreven - dat hij wonderen deed, dat hij levend was - en
dat hij mij kon genezen.
“O Jezus, zoon van Maria, er staat in de Heilige Koran dat u doden hebt
opgewekt en melaatsen genezen en wonderen hebt gedaan. Wilt u ook mij
genezen?” Terwijl ik dit gebed bad, werd mijn hoop versterkt. Het was
vreemd, want in alle jaren waarin ik mijn moslimgebeden had gezegd, had
ik nooit de zekerheid gevoeld dat ik kon worden genezen. Ik nam mijn
kralensnoer, dat ik uit Mekka had meegebracht, en bad een Bismillah na
elk gebed, en dan voegde ik na ieder gebed toe: “O Jezus, zoon van
Maria, genees mij.”
Langzaam maar zeker veranderde mijn
gebedsleven tot ik telkens tussen de gebedstijden opnieuw
bad, bij iedere kraal: “O Jezus, zoon van Maria, genees me.” Hoe meer ik
dat bad, hoe meer ik mij getrokken voelde tot die figuur in de schaduw,
op het tweede plan in de Heilige Koran, die over krachten beschikte die
zelfs Mohammed nooit had gehad. Waar staat er geschreven dat Mohammed de
zieken genas en de doden opwekte?
“Ik wou dat ik er met iemand over kon praten,” verzuchtte ik, maar er
was niemand. Daarom ging ik maar op dezelfde wijze door met bidden tot
deze Profeet Jezus, totdat er meer licht zou worden gegeven.
Ik was zoals gewoonlijk om drie uur 's morgens wakker geworden en zat in
mijn bed de verzen te lezen die ik inmiddels uit mijn hoofd kende.
Terwijl ik de woorden opnam, zei mijn hart zijn litanie: “O Jezus, zoon
van Maria, genees mij.” Plotseling hield ik op en sprak hardop de
gedachte uit die zich in mij opdrong: “Ik doe dit al zo lang en toch ben
ik nog steeds verlamd.”
Ik kon de langzame bewegingen horen van iemand die vóór het morgengebed
het waswater ging klaar maken. Nu zou Tante spoedig binnenkomen.
Tezelfdertijd dat ik dit bedacht, richtten mijn gedachten zich op een
urgente wijze op mijn probleem. Waarom was ik nog steeds niet genezen,
hoewel ik al drie jaar had gebeden?'
“U bent levend daar in de hemel, en in de Heilige Koran staat dat u
mensen geneest. U kunt mij genezen, en toch ben ik nog steeds verlamd.”
Waarom kwam er geen antwoord, alleen maar een koude stilte in de kamer,
die een bespotting was van mijn gebeden?
Ik zei zijn naam opnieuw, en smeekte hem, in wanhoop. Maar er kwam geen
antwoord. Toen riep ik het uit in grote pijn: “Als u het kunt, genees
mij - en zo niet, zeg het dan.” Ik kon zo niet verder gaan. Wat er toen
gebeurde, is iets dat ik moeilijk onder woorden kan brengen. Ik weet dat
de hele kamer zich vulde met licht. Aanvankelijk dacht ik dat het van
mijn leeslamp, naast mijn bed, kwam. Toen zag ik dat het licht daarvan
maar flauw en vaag leek. Misschien was het het ochtendgloren? Maar
daarvoor was het nog te vroeg. Het licht werd sterker en helderder,
totdat het feller was dan daglicht. Ik bedekte mij met mijn shawl. Ik
was erg bang.
Toen kwam de gedachte bij me op dat het de tuinman kon zijn, die buiten
het licht had aangedaan om de bomen in het licht te zetten. Hij deed dit
wel eens tegen dieven als de mango's rijp waren, of om te zien ol het
sproeisysteem goed werkte. Ik deed de shawl weg van voor mijn ogen om te
kijken. Maar de deuren en ramen waren allemaal gesloten en de gordijnen
en luiken waren dicht. Toen zag ik figuren in lange gewaden die midden
in het licht stonden, sommigen minder dan een meter van mijn bed
vandaan. Er waren twaalf figuren in een rij en de figuur in het midden,
de dertiende, was groter en helderder dan de anderen.
“O God,” riep ik uit en het zweet begon te parelen op mijn voorhoofd. Ik
boog mijn hoofd en bad. “O God, wie zijn deze mensen en hoe zijn zij
binnengekomen terwijl alle ramen en deuren gesloten zijn?” Plotseling
zei een stem: “Sta op. Dit is de weg die je hebt gezocht. Ik ben Jezus
tot wie je hebt gebeden, en nu sta ik hier voor je. Sta op en kom naar
Mij toe.” Ik begon te huilen. “O Jezus, ik ben verlamd. Ik kan niet
opstaan.”
Hij zei: “Sta op en kom naar Mij toe. Ik ben Jezus.” Toen ik aarzelde,
zei Hij het nog eens. En toen ik nog steeds twijfelde, herhaalde Hij het
voor de derde maal. “Sta op.”
En ik, Gulshan Fatima, die negentien jaar verlamd op bed had gelegen,
voelde nieuwe kracht door mijn dorre ledematen vloeien. Ik zette mijn
voet op de grond en stond op. Toen deed ik snel een paar passen en liet
mij aan de voet van het visioen neervallen. Ik baadde in het zuiverste
licht en het was zo helder als de zon. Het licht scheen in mijn hart en
in mijn ver-stand en veel dingen werden mij op dat moment duidelijk.
Jezus legde zijn hand boven op mijn hoofd en ik zag een gat ui zijn hand
van waaruit een lichtstraal op zijn kleren viel, zodat de groene jurk er
wit uitzag, hij zei: “Ik ben Jezus. Ik ben Immanuël. Ik ben de Weg, de
waarheid en het leven. Ik leef, en Ik kom spoedig. Zie, vanaf vandaag
ben je mijn getuige. Wat je met je ogen hebt gezien, moet je bekend
maken aan mijn volk. Mijn volk is jouw volk, en je moet trouw blijven en
dit bekend maken aan mijn volk.” Hij zei: “Nu moet je dit gewaad en je
lichaam smetteloos bewaren. Overal waarheen je gaat, zal Ik met je zijn
en vanaf heden moet je als volgt bidden:
‘Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd. Uw
koninkrijk kome, uw wil geschiede, ge-lijk in de hemel zo ook op aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden, gelijk
ook wij vergeven onze schuldenaren, en leid ons niet in verzoeking, maar
verlos ons van de boze, want van U is het koninkrijk en de kracht en de
heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.’”
Hij liet mij het gebed herhalen en het drong diep door in mijn hart en
mijn verstand. Het was in zijn schitterende eenvoud en tegelijk
diepzinnigheid zo heel anders dan de gebeden die ik vanaf mijn
kinderjaren had leren opzeggen. Het noemde God ‘Vader’ - dat was een
naam die tot mijn hart sprak en en de leegte ervan vervulde.
Ik wilde daar aan de voeten van Jezus büjven, en deze nieuwe naam van
God bidden – ‘Onze Vader’... maar het Jezus-visioen had meer tot mij te
zeggen: “Lees in de Koran, Ik leef en kom spoedig.” Dit was mij geleerd
en het gaf mij geloof in wat ik hoorde. Jezus zei nog veel meer. Ik was
zo vol vreugde. Er wa-ren geen woorden voor.
Ik keek naar mijn arm en been. Er was vlees op. Mijn hand was niet
perfect, maar niettemin was er kracht in, ze was niet meer verdord en
lam. “Waarom maakt U mijn hand niet helemaal beter?” vroeg ik.
Het antwoord kwam vol liefde: “Ik wil dat jij mijn getuige bent.”
De figuren gingen omhoog en verdwenen. Ik wilde dat Jezus nog langer
bleef, en ik huilde van verdriet. Toen ging het licht weg en was ik
alleen, staande midden in de kamer, in een wit gewaad, en mijn ogen
waren zwaar van het stralende licht. Nu deed zelfs de lamp naast mijn
bed mijn ogen pijn en ik kneep naijn oogleden dicht. Ik ging naar een
ladenkast die bij de muur stond. Daarin vond ik een zonnebril die ik in
de tuin droeg. Ik zette hem op en kon mijn ogen weer helemaal open doen.
Ik deed de la dicht, draaide mij om en keek rond in mijn kamer. Hij was
net als toen ik wakker werd. De klok op het tafeltje naast mijn bed
tikte nog steeds. Het was nu bijna vier uur in de morgen. De deur was
gesloten en de ramen, met de gordijnen ervoor, waren dicht vanwege de
kou buiten. Ik had me dit alles echter niet verbeeld, want ik had het
bewijs in mijn lichaam. Ik deed een paar stapjes, dan nog een paar. Ik
liep van muur naar muur, heen en weer, heen en weer. Het was
onmiskenbaar dat mijn voorheen ver-lamde ledematen nu gezond waren.
O, de vreugde die in mij opwelde. 'Vader', riep ik uit. 'Onze Vader die
in de hemelen zijt.' Het was een nieuw en heerlijk gebed.
Plotseling werd er op de deur geklopt. Het was Tante. “Gulshan,” zei ze
met een urgente toon in haar stem, “wie hoor ik in je kamer lopen?”
“Dat ben ik, Tante.”
Ik hoorde Tante naar adem happen en dan klonk haar stem: “Ach, dat is
onmogelijk. Voor jouw probleem is toch nog geen behandeling gevonden.
Hoe zou jij kunnen lopen? Je vertelt me leugens.”
“Wel, kom maar binnen.”
De deur ging langzaam open en vol vrees kwam Tante de kamer binnen. Ze
stond daar verbijsterd en vol ongeloof tegen de muur, met wijd open ogen
en staarde naar mijn stralende gezicht.
“Je zult vallen,” zei ze.
“Ik zal niet vallen,' lachte ik, want ik voelde de kracht van een nieuw
leven door mijn aderen stromen. Tante kwam langzaam naar voren, met
uitgestrekte handen, zoals een blinde die de weg zoekt. Zij stroopte
mijn mouw op en keek naar mijn arm en zag hoe gezond hij eruit zag. Toen
vroeg zij mij op het bed te gaan zitten en ze keek naar mijn been, dat
even
gezond was als het andere.
Het is een vreemde gewaarwording jou te zien staan, moet ik wel even aan
wennen,' zei ze. vroeg me te vertellen wat er was gebeurd.
En zo vertelde ik Tante alles, vanaf het begin, over Vaders
voorspelling, over de stem in mijn kamer op de avond na zijn overlijden.
Ik vertelde haar dat ik drie jaar over Jezus had gelezen in de Koran, en
ik eindigde met zijn verschijning aan mij en mijn genezing.
Toen ik was gekomen bij het moment dat Jezus zei dat ik zijn getuige
moest zijn, onderbrak Tante mij: “Er zijn geen christenen in Pakistan
aan wie je je getuigenis kunt geven en het is niet nodig dat je naar
Engeland of Amerika gaat. Je getuigenis moet zijn dat je aalmoezen geeft
aan de armen. Wanneer deze mensen bij je komen om eten en geld, dan moet
dat je getuigenis zijn.”
Het was nog niet bij me opgekomen dat de mij gege-ven opdracht zou
kunnen inhouden dat ik naar En-geland of Amerika zou moeten gaan. Maar
zijn woorden stonden mij heel helder voor de geest: “Wat je met je ogen
hebt gezien, moet je bekend maken aan mijn volk. Mijn volk is jouw
volk.” Een gebed begon in mij op te komen: “Jezus, waar is uw volk?”
© Uitgeverij Gideon