Op
een schitterende morgen stond Duma peinzend naar zijn groententuin te
kijken. De tuin leek wel een beetje op de hof van Eden. Maar niet alleen
die stralende ochtend trok zijn aandacht. Het was tegen het eind van de
veertiger jaren.
Pastor Duma was net teruggekeerd van zijn jaarlijkse bezinning op de
berg waar hij werd gezalfd. Hij had er vele dagen vastend doorgebracht,
alleen met God. Hij was hernieuwd en zich volledig bewust van de
onmiddellijke Kracht en Aanwezigheid van God. De telefoon rinkelde - met
verschrikte stem hoorde men hem uitroepen: “O nee ! O NEE !” Bhengu, een
man van middelbare leeftijd en tevens evangelist in een landelijke
streek van Zoeloeland, meldde Duma het overlijden van zijn
zeventienjarige dochter Litta. Ze was de vorige avond gestorven nadat ze
drie weken lang hevig ziek was geweest. Bhengu was een gezegend man met
een groot geloof. Hij had gebeden en gevast voor de genezing van zijn
dochter. Tijdens zijn voorbeden had hij zich onmiskenbaar door de
Heilige Geest geleid gevoeld om er geen medische hulp bij te halen - hij
moest God volledig vertrouwen. Duma had zich nooit tegen medische hulp
gekant. In tegendeel, als hij ertoe werd geleid, zou hij die zelfs
voorstellen. Steeds opnieuw zocht Bhengu God op dit vlak maar hij
ontving telkens het onwrikbare antwoord: “Vertrouw alleen op MIJ”. Nu
lag Litta dood op haar matras op de vloer. Na het telefoongesprek was
Duma als verlamd. Hij had ook gebeden, maar de helderheid die zijn gebed
had omringd en de bemoediging die hij had ontvangen, verdwenen geheel in
een zwart gat. Het meisje was steeds minder en minder gaan eten en was
er snel op achteruitgegaan. Ondanks het protest van familie en vrienden
kon en durfde Bhengu niet ongehoorzaam zijn aan het mysterieuze bevel
dat God hem had opgelegd om Hem alleen te vertrouwen. Volgens de
landelijke wet werd de politie verwittigd. Zij onderzochten nauwkeurig
het lijk en stelden een overlijdingsakte op.
Duma verliet onmiddellijk Durban voor de begrafenis. Hij werd zeven
kilometer voor zijn eindbestemming afgezet. Terwijl hij teneergeslagen
verder wandelde, merkte hij plots hoe de Heilige Geest zijn geest
oprichtte. Vreugde overwon zijn verdriet. Hij realiseerde zich dat hij
een onmogelijk verzoek aan God deed. Hij wilde dat Litta uit de dood zou
opstaan tot grotere glorie van God. Onderweg kreeg hij een lawine van
beledigingen te horen van arbeiders, vrouwen en mannen te paard of te
voet. Hij was er totaal onontvankelijk voor want niets drong doorheen
zijn intens onderhoud met God. Mensen van de omgeving waren
verontwaardigd omdat er geen dokter bijgeroepen was. Ze joelden : "Is
dat de leer van je kerk ? Je moest je schamen." Verscholen in een
onzichtbare tent met de Heer legde hij het laatste deel van zijn reis
af. Tegen het eind van de tocht voegden zich twee gezellen, die hem
op-wachtten, bij hem. Mevrouw Magwaza, een bijzondere vrouw, fluisterde:
“Mfundisi, als je voor Litta had gebeden, dan was ze niet gestorven.” De
oude echo van Bethanië kwam over zijn vervulde geest. Jali, een nederig
en heilig man uit de kerk van Duma liep zwijgend naast hem. Waar de
geliefde Jali wandel-de, daar wandelde ook zijn Heer.
Naarmate ze het huis naderden hoorden ze een zacht gezang. Het was een
favoriete hymne van vertroosting : “Denk aan de thuishaven aan de
overkant”. Het onophoudelijk geluid van spittende spaden was een
macabere begeleiding bij dit lied van hoop. Duma stapte achteloos verder
met opgeheven hoofd, afgezonderd alsof hij zich in een andere dimensie
bevond. Hij begroette niemand, hij zag niemand. Hij ging het huis binnen
en liep door de overbevolkte kamers naar de plaats waar Litta stijf op
haar matras lag. Hij sloot de deur en stond alleen haar ouders, Jali en
Mevrouw Magwaza toe bij hem te blijven. Hij onderzocht het meisje om er
zich van te vergewissen dat ze dood was. Ze was ijskoud, geen hartslag.
Jali die in de stam-men bedreven was in het vaststellen van de dood, zei
: “Ze is heengegaan.” De ervaren Mevrouw Magwaza bevestigde zijn
uitspraak. Zelfs Duma had genoeg doden onderzocht om te weten, dat er
geen twijfel mogelijk was. Dit was geen coma-teuze toestand. Litta was
dood.
In de dodenkamer was Duma sterk onder invloed van een bovennatuurlijke
kracht. De vier toeschouwers zagen hem totaal opgaan in een onzichtbare
Aanwezigheid, weken intuïtief achteruit en gingen pal tegen de muur
staan. Ze waren totaal buiten de grenzen van zijn ervaring. Ze zagen
niet hun eenvoudige kleine pastor met zijn stille stem, maar een man met
een nieuwe gestalte, vervuld met autoriteit, geestelijk ver van hen
verwijderd. Hij vroeg een kommetje water en een kleine handdoek.
Zachtjes waste hij het gezicht van het meisje. Voor hem stond de tijd
stil. Hij stond recht en zwijgend zalfde hij Litta met olie. Plots zakte
hij door de knieën. Hij kon niet langer blijven staan. Nog steeds
knielend nam hij de handen van het meisje, die volledig verstijfd waren
in de onverzette-lijke greep van de dood. Met een ruk trok hij ze uit
elkaar en legde ze gespreid naast haar lichaam. Toen ging hij, zoals
Elisa had gedaan, op haar lichaam liggen, ledematen op ledematen.
Terwijl hij aan de auteur verder vertelde wat volgde, verander-de zijn
stem lichtjes alsof hij opnieuw de mysterieuze dimensie ervoer waarin
hij zich had bewogen, zo lang geleden. Hij beschreef zijn belevenis als
volgt : "Ik bad enkele woorden in mijn eigen taal en verloor dan mijn
'mens zijn'. Ik was niet langer een persoon. Ik wist niet wat ik zei. Ik
sprak niet in andere tongen, maar verder dan tongen. Ik was me niet
bewust van mijn verstand of gedachten. Ik was niet langer in mijn
lichaam maar geheel in de Geest en ik kan niet zeggen hoe. Ik vergat
alles, wie ik was, wat ik was en wat er gebeurde. Ik weet alleen dat ik
in een stem, luider dan de mijne, op een of andere manier versterkt,
‘Litta’ riep.
Bijna onmiddellijk voelde ik een sterk duwende beweging tegen mijn
borst. Ik rolde van het lichaam op de matras en op de vloer. Ik kon niet
rechtkomen. Ik draaide me om en keek naar Litta. Er was een lichte
beweging merkbaar. We keken naar haar, durfden haast niet te ademen.
Beetje bij beetje werd Litta omhooggeheven, totdat ze rechtop zat en ons
met ver-baasde, onherbare ogen aankeek. Ik probeerde recht te staan. Ik
wilde zover mogelijk weglopen van dit huis, van de Machtige Aanwezigheid
van God die me te overweldigend werd. Liet beving me volledig. Maar ik
kon alleen op mijn knieën kruipen. Ik kon niet staan. Ik zweette
geweldig. Iemand trok me recht, bracht me naar een bed en gaf me droge
kleren. Drie dagen lang kon ik mijn handen niet opheffen noch lopen.
Mijn enig voedsel was pawpaw of amasi. Ze brachten me in een auto naar
het huis van mijn zoon Enoch die me verzorgde en voedde. Gedurende drie
weken was ik totaal uitgeput en zag ik alle mensen dubbel.
Ik hoorde later dat Litta regelmatig twee eetlepels melk kreeg van haar
jongere zus. Haar ouders waren te geschrokken en te bang om zelfs de
kamer binnen te gaan. Het duurde zeven dagen voor Litta op haar knieën
kroop terwijl ze zich vasthield aan de muur. Toen men pas vernomen had
dat Litta rechtop tegen de muur zat, waren degenen die gekomen waren om
de familie te troosten, gevlucht. Later mochten ze één voor één langs
haar raam gaan om te zien dat ze echt weer levend was. Daarna kwamen
mensen van heinde en ver naar het huis van Litta om dank te zeggen en
God te loven en te prijzen.”
Pastor Duma sprak met ontzag over zijn bovennatuurlijke ervaring : “Het
bewijs van de sterke aanwezigheid van de Heilige Geest heeft me tot de
hoogten en diepten van sprakeloze dankzegging gebracht. Nochtans wil ik
nooit meer, tenminste als het van mezelf afhangt, door de donkere
grotten van die glorieuze dag wandelen. Er was een keerzijde aan de
medaille toen God me bezocht en zei: ‘Duma, mijn dienaar, je zit in het
stof voor de rest van je leven. Hetgeen je gezien hebt werd je
toegestaan omwille van je groot geloof en je nederige geest. Wees op je
hoede voor trots, kijk uit en bid, anders zal satan je vernietigen met
zijn vergif.’ Deze onbeschrijfelijke ervaring had een versterkt geloof
en verdiept geestelijk leven tot gevolg. ‘Alles is mogelijk voor hem die
gelooft’ was nu diep gegraveerd in de hoeksteen van mijn geest. Ik
voelde en kende Gods genade zoals nooit voordien. Toch werd ik haast
verpletterd door Zijn Majesteit en Koningschap. De grootheid van Zijn
neerbuigende liefde verduidelijkte de onmeetbare afstand tussen Zijn
onbevlekte Heiligheid en de zondige mensheid. Nu pas begreep ik de
strofe van de bekende hymne :
“O, hoe zal ik, wiens omgeving donker is,
wiens gedachten duister,
verschijnen voor de Onuitsprekelijke,
En op mijn naakte geest
Zijn eeuwige straling verdragen ?”
In mijn gebed dankte ik Hem dat mijn geest naar mijn lichaam was
teruggekeerd - ik wist weer wie ik was: ‘Wie ben ik, dat de Heer zulke
grote dingen aan mij openbaart?’”
Terwijl de geest van Duma uit zijn lichaam was, bevond Litta zich in een
onbeschrijfelijke plaats vol licht en schoonheid. Ze zag de Heer die
Zijn handen naar haar uitstrekte en haar dich-terbij riep. Hij bracht
haar zachtjes naar een uitkijkpunt en gebood haar naar beneden te
kijken. Ze zag Duma zich over haar uitstrekken. Terwijl Litta naar het
drama keek, zei de Heer teder : “Dochter, je moet terugkeren.”
Na haar herstel vergezelde Litta Duma om in blanke en zwarte kerken met
een diepe vreugde te getuigen. Vóór haar ziekte stond ze reeds bekend om
haar toewijding aan Christus. Na haar bovennatuurlijke ervaring was ze
omhuld met een zalving die gehele gemeenten in tranen deed uitbarsten.
In de vrouwenbijeenkomsten vroeg men haar vaak te stoppen want de
opgeheven sluier was soms meer dan de toehoorders kon-den verdragen.
Haar stem had een ontroering alsof ze zich een schoonheid herinnerde die
ze verloren had. Haar gezicht was vaak stralend door haar tranen heen.
Na die periode sprak Duma er nog zelden over. Zijn heilige der heiligen
mocht niet bezoedeld worden door sensatiepraatjes.
Het verhaal van de opwekking van Litta sijpelde door tot in Durban en
Duma werd overvallen door vele journalisten. Hij weigerde stellig elke
vorm van publiciteit; alleen God kwam alle glorie toe.