Voorpagina
Verhalen
Overdenkingen
Bijbelartikelen


 

Verhalen
 

Op deze pagina

Koppelingen

Jezus is Overwinnaar

Doreen Irvine belandt na een moeilijke jeugd in de prostitutie en heroineverslaving. Ze komt in aanraking met heksen en sluit zich aan. Doreen Irvine wordt zelfs ‘koningin’ in deze kringen en weet zich in het bezit van grote krachten. Haar leven krijgt een wending als ze haar leven geeft aan Jezus. Hij bevrijdt haar van demonische machten, maar niet allemaal in één keer. Één voor één moeten de demonen hun naam bekend maken en het veld ruimen.

“TIJD! Dat was iets dat ik meer dan genoeg had, terwijl Ds. Neil daarentegen maar erg weinig kostbare tijd over had.
Ik had het niet zo druk. Het oude gezegde dat ledigheid des duivels oorkussen is, is waar. Ik heb dat ondervonden.
Bovendien waren nu zes demonen verdwenen en het zou niet lang meer duren voordat er nog meer werden uitgedreven. De resterende demonen, die gevaar lie-pen hun verblijfplaats te verliezen die ze zovele jaren bezet hadden gehouden, waren vrijwel onafgebroken actief, omdat ze wisten dat hun tijd nagenoeg voorbij, was.
Het uitwerpen van de overige demonen vergde langdurige, uitputtende bediening en moest bij tus-senpozen geschieden tijdens speciale ontmoetingen. Ds. Neil vastte en bad voor elke afspraak. Hij wist dat hij op een daadwerkelijke, rechtstreekse wijze in contact zou komen met de krachten der duisternis. Daarom waren gebed en vasten absoluut nodig.
De demon Kwelgeest zou als eerstvolgende verdwij-nen. Hij openbaarde zich op ongeveer dezelfde manier als de andere hadden gedaan. Het was met recht een kwelgeest, want ik werd dag en nacht vrijwel zonder onderbreking gekweld.
Ik onderging de afschuwelijkste dromen — dromen die zo levendig, zo echt, en zo gruwelijk waren. Af-zichtelijke, behaarde dieren maakten jacht op mij en dreven mij naar de rand van een donkere, bodemloze put. Met hun klauwen grepen ze naar mijn lichaam, keel. Als ik wakker werd, waren de sporen daarvan op mijn lichaam zichtbaar.
Ook overdag werd ik gekweld en voelde ik me ge-dwongen uren aaneen rond te zwerven, op zoek naar rust en vrede zonder die te vinden. Na tijdenlang te hebben rondgezworven, ik weet niet waarheen alle-maal, keerde ik tenslotte naar huis terug om volko-men uitgeput op bed te vallen om daar dromen te be-leven nog vreselijker dan daarvoor.
Er werd een nieuwe afspraak gemaakt met Ds. Neil. Nu was de demon degene die gekweld zou wor-den.
“Grijp een mes en dood Neil”, beval hij me.
Gehoorzaam deed ik een mes in mijn handtas.
“Dood hem, dood hem, dood hem”, beval hij me.
Zodra ik de kerk binnenstapte, werd de demon in mij razend.
Op dat moment leerde ik iets over demonen: zij konden Ds. Neil niet zien totdat ik hem zag. Ze had-den slechts mijn ogen om mee te zien. Wat Ds. Neil zou gaan doen en elke beweging die hij maakte, kon-den ze alleen maar waarnemen via mijn ogen. Dat ze afhankelijk waren van mij bewijst dat ze in hun moge-lijkheden beperkt zijn.
“Dood hem, dood hem, dood hem!” beval de Kwel-geest weer.
Ik herinner mij verder niets van wat er gebeurde, lot die demon het veld had geruimd.
Ds. Neil vertelde me later dat ik met een groot mes zwaaide met de kennelijke bedoeling hem de ogen uit te steken. Maar hij griste het nog net op tijd uit mijn landen.
Klaarblijkelijk was deze demon buitengewoon sterk. Ik was moeilijk in bedwang te houden en bezat de kracht van tien mannen. Sterke christenen hadden grote moeite mij vast te houden, terwijl Ds. Neil de demon uitdreef.
Weer werd er lange tijd over en weer gepraat tussen Ds. Neil en de demon. Hij wilde mij niet verlaten en bood telkens tegenstand. Na een lange strijd, die on-geveer een uur duurde, verliet de Kwelgeest mij onder luid geschreeuw en ging naar Gehenna (de hel).
“Jezus is Overwinnaar!” riep Ds. Neil uit. “Jezus is Overwinnaar!”
Zeven boze geesten waren nu voor altijd verdwe-nen. Ik had wederom een tijdje rust voordat er nog meer werden uitgeworpen.
Zoals ze zichzelf bekendmaakten — hun naam, hun activiteiten, de periode dat ze mij in bezit hadden — zo werden ze ook uitgeworpen, maar nooit zonder een lange, zware strijd. En allen haatten Ds. Neil en allen haatten Gehenna. Ze wisten dat als ze in Gehenna werden geworpen, dit het einde voor hun zou beteke-nen.
“Niet vóór de tijd”, smeekten ze steeds.
Maar Ds. Neil stond erop dat ze allen naar Gehenna gingen, waar ze nooit meer mens of dier zouden pijni-gen.
Verscheidene demonen citeerden de Schrift, velen argumenteerden over bijbelse waarheden, en sommi-gen spraken in vreemde talen. Tijdens de strijd ont-hulden ze dat sommigen mijn lichaam al vijftien jaar, enigen zelfs nog langer, hadden bezeten.
“Ik verlaat haar lichaam niet”, zei een onreine geest. “Ik ben hier al jaren. Ik vertrek nu niet.”
De Verleider was een andere onreine geest. Ds. Neil verklaarde dat deze demon in mijn lichaam was geko-men toen ik vijftien jaar oud was en als prostituee door de straten van Paddington liep. Deze demon probeerde zelfs de predikanten te verleiden die bij het uit-drijven van de duivel aanwezig waren.
Na veel over en weer gepraat vertrok deze geest tenslotte onder luid gekerm naar Gehenna, samen niet nog een verleidende macht, die zich Duistere Ver-leider noemde. Deze laatste was bijzonder elegant, had een bevallig klinkende naam en ontplooide activi-teiten die daarbij pasten. Hij maakte er een hele zin-nenprikkelende scène van en trachtte de aanwezige predikanten te verleiden. Maar ook deze werd uitge-dreven in de machtige naam van Jezus.
Nog andere onreine geesten, zoals Verlokker, Stripteaseuse, Verderver, en een lesbische geest werden naar Gehenna verwezen. De lesbische demon was bij-zonder onthullend, aldus Ds. Neil, en nogal typerend in zijn spraakgebruik. Hij sprak met een verfijnde, beschaafde stem (die zo anders was dan mijn eigen stem).
Tijdens het uitwerpen van de duivel liet Ds. Neil de naam Maria Magdalena vallen, uit wie zeven duivels werden uitgedreven. De demon ging er onmiddellijk op in en zei: “Spreek me niet van Maria Magdalena. Verrader! Verrader! Spreek me niet van haar!”
Ds. Neil noemde ook Golgotha, waar Satan en alle demonen werden overwonnen door Christus.
“Spreek me niet van Golgotha. Daar was ik bij, daar was ik bij. Ik heb het allemaal gezien. Ik was daar jaren en jaren geleden, lang voordat ik in dit li-chaam voer. Ik was daar. Spreek me niet van Golgo-tha", zei deze demon.
In weerwil van alle protesten moest ook deze demon naar Gehenna vertrekken vóór de tijd.
“Jezus is OVERWINNAAR!” zei Ds. Neil telkens weer. “Jezus is OVERWINNAAR!”
Na elke ontmoeting met Ds. Neil bad en dankte ik, als de demonen verdwenen waren, de Heer Jezus voor alles wat Hij gedaan had. Ik dankte Hem met heel mijn hart dat Hij mij had vrijgemaakt.
Ds. Neil zei vaak de volgende woorden, die ik nim-mer vergeten ben, omdat ze mij zo bemoedigden: “Je-zus is sterker dan Satan en de zonde. Satan moet buigen voor Jezus.”
Bij een van die gelegenheden gebeurde het dat ik werkelijk de Heer Jezus Zelf zag, staande vlak achter Ds. Neil. De Heer zag er liefdevol en wonderschoon uit. Hij was getooid in een stralend kleed en omgeven door een helder licht dat de hele kamer vulde. Zijn ge-laatsuitdrukking was teder en vriendelijk. Zijn waren vervuld van een diepe bewogenheid en Hij zag me recht in de ogen. Ik wist dat Hij me liefhad. Ik wist dat ik Zijn kind was. Hij verloste mij.
Ik zal dit nooit vergeten zolang ik leef. Te denken dat Jezus verschijnt aan iemand als ik! O, wat wonder is dit alles!
Ik had dat visioen van Jezus nodig, want de strijd was nog niet ten einde — verre van dat. Maar ik wist dat zolang ik gewillig was, Jezus het grote werk dat Hij begonnen was, zou voleindigen.
Natuurlijk had Satan het niet opgegeven en hijj trachtte uit alle macht deze bediening stop te zetten; hij trachtte Ds. Neil zijn bediening te doen beëindigen.
“Keer weer terug tot de hekserij”, zei Lucifer. "”top met die onzin.”
Maar iets dergelijks was ik helemaal niet van plan. De demon Hekserij was uitgeworpen en daarna verdween ook het vermogen tot hekserij in mij. Ik raakte mijn boze machten kwijt en ik was blij toe.
“Nee”, zei ik, “ik ga nooit meer naar de heksenbijeenkomsten.”
“...Tenzij”, dacht ik, “ik terugga om hun te vertel-len dat ik voor eeuwig met de hekserij gebroken had. Ik zal hun zeggen dat ze maar iemand anders moeten zien te vinden om hun verdorven bijeenkomsten te leiden.”
Hoe meer ik daarover nadacht, hoe meer het mij toescheen dat ik dit moest doen.
En daar ging ik.
Het was een nogal dwaas idee, want hun antwoord aan mij was een ferm pak slaag. Ze sleepten me half bewusteloos naar een auto en reden me naar een stil plekje, waar ik gedropt werd. Ik ben er vast van over-tuigd dat ze meenden dat ik dood was of gauw zou sterven.
Maar iemand vond mij daar en bracht me razend-snel naar een ziekenhuis — zo erg was de afranseling die ik had gekregen. Slechts door een wonder werd mijn leven gespaard en vielen Satans plannen met mij in duigen. Jezus beschermde mij, zelfs toen ik erg dwaas deed en opnieuw werd Satan verslagen.
Toch had ik een les geleerd. Nooit zou ik meer in heksenbijeenkomsten komen. Ik was overigens nog niet van hen af — maar dat kwam later.
Ongeveer vijf maanden gingen voorbij. Veel demo-nen waren uitgedreven, maar ik was toch nog niet ge-heel vrij van boze geesten. Ik voelde me ontmoedigd. Bij tijden waren de angsten en kwellingen ondraag-lijk. Wanneer zou ik volkomen vrij zijn? Vijf maanden was een hele tijd. Wanneer zou de laatste demon ver-dwenen zijn? Wanneer zou er eindelijk een eind aan komen?
Ja, ik werd overspoeld door ontmoediging. Ook een paar andere christenen verloren de moed. Zij zeiden dat ze geen blijvend effect van de bediening zagen en hielden ermee op.
Ds. Neil had dezelfde gevoelens, maar ondanks alles ging hij door met zijn bediening. Ik ben heel blij dat hij dat deed, anders zou ik beslist niet meer leven. Ik zou dit boek nooit geschreven hebben.
In die periode van ontmoediging, en tussen de be-zoeken aan Ds. Neil door, zag Satan zijn laatste kans om mij voorgoed uit de weg te ruimen.
Op een avond was ik geestelijk in een verschrikke-lijke conditie. Demonen in mij gedroegen zich bijzon-der krachtig en actief en bespotten en tartten mij op een vreselijke manier. Ik was op zoek naar de drug-handelaar, maar slaagde er niet in hem te vinden. Il gebruikte namelijk nog altijd verdovende middelen.
Niemand wist dat, zelfs Ds. Neil niet, al had hij wc in de gaten dat ik een of ander soort drug had bruikt. Wat hij niet wist was dat ik hard drugs bruikte, heroïne.
Huilend en jammerend en in een toestand van vertwijfeling, deels als gevolg van ontwenningsverschijnselen, werd ik naar een zenuwinrichting bracht. Daar liet men mij ruim een week lang slapen— de slaaptherapie heet dat. Toen ik daar aankwam, trachtte ik uit te leggen wat er nog meer aan schortte, maar men wilde niet luisteren. Ze dachten dat ik alleen maar erg ziek was. Ik was inderdaad ziek, maar wie en wat veroorzaakte de ziekte? Zeker niet het verdovende middel heroïne.
“Demonen! Doe niet zo dwaas”, zei de arts. “Demo-nen of dergelijke dingen bestaan niet. Het is allemaal! een kwestie van uw gedachten. U heeft gewoon een! behandeling nodig en dan bent u weer helemaal in or-de.”
En dus lieten ze mij ongeveer tien dagen slapen.
Toen ik eenmaal goed en wel ontwaakte, vroeg ik me af of ik al het gebeurde soms gedroomd had. Maar de gedachte drong zich aan mij op dat het zinloos was in die inrichting over Jezus te spreken. Zulke praat zou bestempeld worden als godsdienstwaanzin.
Ik was nu van de heroïne af — een hele vooruitgang voor me. De slaaptherapie had de genezing bewerkt. Maar nu schreven de artsen pillen, pillen, pillen en nog eens pillen voor. Ik vond dat nogal onzinnig, maar het had geen enkele zin iets tegen hun te zeggen. Nie-mand nam ook maar de geringste notitie van wat ik zei.
“Zie je wel”, zei Satan, “Je bent krankzinnig. Je zult hier nooit meer uitkomen. Ook al ga je hier weg, dan word je nog krankzinniger.”
Ik begon te geloven dat hij daarin gelijk had.
“Ha, ha, ha!” lachte Satan. “Nu is het gedaan met je!”
Iedereen die geestesziek was gedroeg zich over het algemeen nogal uniform, maar ik niet. Ik wist dat ik niet geestesziek was en zei dat ook tegen de artsen. Ik voelde me zelfs verheven boven de andere patiënten. Niet dat het juist was dat ik me zo voelde, maar ik was ervan overtuigd dat ik anders was.
Niemand geloofde dat demonische bezetenheid wer-kelijk bestond. Niemand. Er bestaat niet zo iemand als de duivel, laat staan demonen, werd me telkens en telkens voorgehouden.
Wat nu? Moest ik voor de rest van mijn leven opge-sloten zitten in een zenuwinrichting? Het zag er alle-maal erg somber voor me uit.
“Waar is nou je Jezus?” spotte Lucifer.
“Ja”, vroeg ik me af, “waar is mijn Jezus? Wat zal er van mij terechtkomen?”
Vervolgens werd ik geshockt, gewoonlijk de shock-behandeling genoemd. Maar ik wist dat dit me niet zou baten. Demonen kunnen er op die manier niet worden uitgeschud.
Op een keer zei ik, babbelend met een verpleegster; “Zuster, weet u wel dat voordat ik hier kwam ik een prostituee, drugverslaafde en heks was, maar dat ik op een avond een samenkomst binnenliep en daar hoorde over iemand die Jezus heet en hoezeer Hij mij liefhad. Ik gaf die avond mijn hart aan Hem. Wat zegt u daarvan?”
“U bent gewoon heel erg ziek”, zei ze. “Er is geen Jezus. Dat is allemaal grote flauwekul.”
“Welnu”, antwoordde ik, “als u nou een prostituee, drugverslaafde enzovoorts bent, dat door anderen schouwd wordt als zijnde verkeerd, en u wilt een der leven gaan leiden en een christin worden, en zouden u dan zeggen dat het allemaal grote onzin is. Wat is dan goed en juist?”
Beschaamd liep ze weg. Later keerde ze terug sprak weer met me.
“Weet u, u hebt gelijk. U bent anders dan vele anderen hier.”
Ook anderen merkten na een tijdje een verschil ik werd heel nauwlettend gadegeslagen.
De pillen die ik moest innemen waren een bron vi zorg voor mij. Ik raakte geleidelijk daaraan verslaafd.
's Nachts kon ik niet slapen. Daarom werden mij slaappillen voorgeschreven. Elke avond nam ik drie pillen in en als ik niet voor middernacht sliep, kreeg ik er nog een. Hoewel ik voldoende kalmerende middelen slikte om ieder ander vier dagen buiten westen te doen zijn, sliep ik niet. Ik genoot van het fijne gevoel dat ze me gaven en meer niet. Gemiddeld sliep ik zo'n drie uur per nacht.
Na verloop van tijd stond ik vooraan in de rij voor tabletten, speciaal voor de nachttabletten. Ik was nu aan pillen verslaafd. Op een dag informeerde ik waarvoor ze dienden.
“Nou, deze is om u rustiger te maken en die om u op te peppen.”
“Zeg luister 'ns”, zei ik, “wat wilt u nou eigenlijk?”
Het was volkomen nutteloos en tevergeefs. Ik wist wat mij mankeerde. De rest van de demonen moest worden uitgeworpen en dan zou ik volkomen in orde zijn. Maar het had totaal geen zin iets daarover te zeggen. Niemand luisterde. Godsdienstwaanzin — zo noemden ze mijn geval. Ik begon het zelf ook een poosje te geloven en was bereid al mijn opvattingen los te laten alleen maar om die inrichting uit te ko-men.
Er werden röntgenfoto's van mijn hoofd gemaakt toen ik over pijn klaagde. De artsen ontdekten dat ik een hersenbeschadiging had opgelopen, die, zeiden ze, veroorzaakt was door te veel drugs. Dat was een hele slag voor me. Zou ik sterven? Satan beleefde toen echt een dag met mij om in te lijsten.
Het ene na het andere, alleen maar omdat ik zo graag een christin wilde zijn. Waarom? Was het dat allemaal wel waard?
“Jezus is toch Overwinnaar?” spotte Satan. “Waar is nou je overwinnende Jezus?”
En toen, precies op het moment dat ik het nodig had, klonk dat geliefde lied mij weer in de oren.
Jezus zorgt voor u, Jezus zorgt voor u. Hij kan de zonde en duisternis wegnemen.
Eén ding was me in elk geval heel duidelijk gewor-den: Jezus was het enige antwoord. De artsen konden niets voor me doen. Ik riep dat lieflijke visioen van Jezus weer in mijn herinnering terug. Had ik het mij verbeeld? Natuurlijk niet. Jezus was werkelijkheid.
Hij zorgde echt voor mij.
“Ik moet geloven! Ik zal geloven!” zei ik telkens.
Ik klampte mij vast aan de belofte dat Jezus mij er doorheen zou helpen en mij uit de diepe duisternis zou brengen in Zijn wonderbaar licht. Ik moest wel, au-ders was ik volslagen krankzinnig geworden.
Zeer tot mijn verbazing kreeg ik toestemming om een weekend de inrichting te verlaten. Ik was overge-lukkig dat ik die deprimerende atmosfeer daar even kon ontvluchten.
Uitgerekend datzelfde weekend zou Ds. Neil in Bristol prediken. De Heer was aan het werk voor mij — ik wist het. Ik ging naar de kerk om Ds. Neü te ontmoeten.
“Help me alstublieft, Ds. Neil”, smeekte ik. “U moet de rest van de demonen uitdrijven en wel VANAVOND.”
Hij stemde erin toe mij opnieuw te bedienen. Een paar christenen bleven na de middagdienst achter om Ds. Neil te assisteren en hem te helpen in de gebeden. Het was nu of nooit. Duisternis of licht. Satan of Jezus. Gebondenheid of bevrijding.
Ik bleef tot over twaalven in de kerk. Ds. Neil zei dat het klokslag twaalf uur was toen de laatste demon mijn lichaam onder luid, doordringend geschreeuw verliet. Het was een langdurige, zware strijd geweest met de machten der duisternis.
Zestien onreine geesten waren uitgeworpen. De naam van de laatste demon luidde Dementia. Zijn werk? Aftakeling van de hersenen.
“Jezus is Overwinnaar!” juichte Ds. Neil.
Wat een blijdschap hadden we toen. Ik was vrij. Jezus had het gedaan. Zijn machtige kracht werd op een geweldige wijze gevoeld door zowel mij als alle anderen. Ds. Neus gezicht straalde van de heerlijkheid en ook dat van mij. Er steeg in die kerk een lofprijzing op, zó groot en zó luid als men daar nog nooit gehoord had. Het was werkelijk een gedenkwaardige avond.
De avond waarover ik schrijf was zeven maanden na mijn eerste ontmoeting met Ds. Neil — een lange tijd. Maar het was de moeite meer dan waard geweest. Zowel Ds. Neil als ik wisten dat het nu allemaal voorbij was. Jezus had mij verlost. Ik verliet de kerk na als verloste vrouw te hebben gebeden.

Later liet ik een nieuwe röntgenfoto van mijn hoofd maken. Er werd geen hersenbeschadiging gevonden. Mijn röntgenfoto was volmaakt normaal. “Het is niets minder dan een wonder”, zeiden de artsen. Ze hadden gelijk — een wonder van genezing door Jezus Christus, mijn Heer.
Is Jezus één grote onzin? Is de duivel maar een mythe? Zijn demonen slechts bijgelovige sprookjes over-geleverd uit de middeleeuwen? Nee, duizendmaal nee. Demonische bezetenheid is werkelijkheid, een grote werkelijkheid en neemt juist in onze tijd op alarme-rende wijze toe.
Maar Jezus, die sterker is dan Satan en de zonde, die alle demonen en Satan zelf versloeg op Golgotha, leeft vandaag en doet nog steeds wonderen op aarde. Hij werpt nog altijd boze geesten uit. Hij geneest nog altijd de zieken naar lichaam en geest.
Ja, Jezus is een realiteit. Jezus heeft ons lief, Jezus is wonderbaar en Jezus is OVERWINNAAR.

(Bron: Van hekserij tot Christus, Doreen Irvine)

Van hekserij tot Christus

Nevenstaand verhaal is afkomstig uit het boek 'Van hekserij tot Christus', in 1973 voor het eerst gepubliceerd door Doreen Irvine. De gegevens van het boek:

Van hekserij tot Christus

Nieuw op Bemoediging.net

Binnenkort op Bemoediging.net

opsommingsteken Jennifer Toledo over 'The Weeping Room'
opsommingsteken Dick van Keulen (nieuwe audio en video)
opsommingsteken George Müller
De webstek is voor het laatst bijgewerkt op 15-11-2006

RSS-kanaal XML/RSS-kanaal

Add to Google

Heksen-koningin

Doreen Irvine uit Engeland was prostitué, stripteasedanseres en heksenkoningin. "Ik weet dat hekserij bestaat. Stond ik niet aan de top als koningin?"

Doreen Irvine groeide op in een verscheurd gezin. Haar vader sloeg haar dikwijls, "zijn zinnen versuft door drank". Doreen werd prostitué ("mijn prijs was twee pond, met extra's werd het natuurlijk duurder") en stripteasedanseres (" te midden van de bewonderende kreten voelde ik me vaak alleen"). Ze was verslaafd aan heroine. In Dartmoor (Devon) werd ze heksenkoningin.

Verder

"Ik zag een grote en vurige gestalte staan" - Verhalen over engelen
 

 

 
 
Ik, Ikzelf ben het die u bemoedigt!
 (Jesaja 51:12)
© Bemoediging.net
[Voorpagina] [Verhalen] [Overdenkingen] [Nieuws] [Overzicht]