"Wie ziet,
gelooft niet meer"
Interview door Marc Roseeuw
In deel twee van het gesprek spreekt de oud-abt over lijden, dood en
twijfel. Het hoeft niet te verbazen dat hij ook over het gebed wou
praten, want aan zijn opvolger vroeg hij toestemming om enige tijd als
kluizenaar te gaan leven. Na veertig jaar actief leven is André Louf nu
een man van innerlijk gebed.
Ik ben wakker geworden voor die diepe werkelijkheid in mijn hart.
Voor Jezus, God, de Drievuldigheid in mij. Wij leven aan de buitenkant
van onszelf. Wij leven op onze huid, zeg ik soms. De binnenkant kennen
we trouwens niet. Het is een ondoorgrondelijke diepte, die uitloopt op
God. Als we aan de rand van ons hart staan, worden we duizelig, zei
Ruusbroec. Het is een duizelingwekkende diepte. God trekt ons naar zich
toe. Hij raakt ons aan en komt bij ons binnen. En als wij geen oog
hebben voor dat binnenste, dan geven we Hem geen aandacht.
Er zijn verschillende wegen. Belangrijk is het contact met de Schrift,
want het woord van God kwetst ons. Het is een zwaard, zegt de auteur van
de Hebreeërbrief.
Ons hart is slechts kwetsbaar voor het woord van God.
Het woord barst opent. Dat wil zeggen: er wordt ons licht gegeven dat wij
nog nooit gezien hebben, ook al hebben wij datzelfde evangelievers al
ettelijke malen gelezen. Het overkwam Franciscus. Toen hij in de kerk
'verkoop alles wat...' hoorde verkondigen, werd het plots zijn
werkelijkheid. In die oproep hoorde hij zijn roeping. Om het met een beeld
te zeggen: er springt iets op in de mens, en dan begint er iets te leven.
Ons inwendige ontwaakt. Als we dat spoor gevonden hebben, vallen we er
steeds weer op terug. Andere dingen geven ons geen voldoening meer.
Ten tweede is er de vergiffenis van onze zondigheid. We begaan zonden,
veel of niet of weinig. Wij zijn gekwetste mensen, en door de liefde van
God worden wij niet veroordeeld. 'Ik kom niet om te veroordelen', zei
Jezus, 'maar om te redden'. Wij worden gered. En die genezende liefde
brengt een schok teweeg. Maar dat alles is niet het resultaat van
redenatie. Het is niet dat je zegt: 'ik weet dat God barmhartig is'. Nee,
't is een ervaring. De ervaring gekwetst te zijn. En velen kunnen dat niet
eens aan zichzelf bekennen. Het is bemind worden zoals ik ben. Dat is
innig en echt berouw.
Mystiek, wat is dat eigenlijk?
Mystiek ervaar je als je op een heel intieme manier God overal aanwezig
voelt en ontdekt. Én ook zelf onbewust uitstraalt. In mijn leven heb ik
hooguit zeven keer de indruk gehad dat iemand die ik ontmoette een heilige
was. Het heeft te maken met ontzaglijke mildheid, goedheid, zachtheid.
Nederigheid zelfs. In zijn ogen verdwijnt de heilige. Hij is enkel en
alleen liefde, overlopende liefde. Hij is een beeld van Gods
barmhartigheid en oneindige goedheid.
André Louf woont in een huisje in Simiane-Collongue. De
Sint-Lioba-abdij biedt hem bescherming tegen nieuwsgierige bezoekers. Het
Provencaalse klimaat én de zusters zorgen voor zijn gezondheid en rust.
Hier kan hij zich volledig concentreren op Jezus.
Na al die jaren is Hij veel meer geworden dan een vriend. Hij is de
enige persoon die iets voor mij betekent.
Dat wil niet zeggen dat mensen
voor mij niets betekenen, maar ik vind Hem steeds in de anderen terug. En
ik vind Hem ook terug in mezelf. Hij woont en beweegt in mij. Hij is het
beste deel van mezelf. 'Niet ik leef', zei Paulus, 'maar Christus leeft in
mij'. In het begin voelde ik dat natuurlijk niet zo aan. Christus is
iemand in wie we moeten geloven. Hij staat nog buiten, maar gaandeweg komt
Hij dichterbij. Hij legt na verloop van tijd zelfs heel erg beslag op je.
Hij komt binnen in je hart, want daar is Hij thuis. Isaac de Syriër zei:
'ga tot in het diepste van je hart. Daar is de deur die uitloopt op de
hemel.'
Vanaf ons doopsel dragen wij - via Jezus Christus, in wie we zijn
gedoopt - de hemel, die goddelijke werkelijkheid, die Heilige
Drievuldigheid in ons hart mee. Maar zo weinig mensen zijn zich daarvan
bewust. Ze voelen het niet. Een geestelijke ervaring is een gestaag,
progressief zich bewust worden van die werkelijkheid. Dat gebeurt niet
zozeer in sentimentaliteit als wel in het heel diep aanvoelen van de
Andere.
Zouden monniken nu echt nooit twijfelen? Zijn zij zo zeker van hun God?
Vragen zij zich nooit af: 'Al wat wij met ons leven gedaan hebben, zou wel
eens belachelijk kunnen zijn. Misschien is dat christelijke geloof wel één
grote leugen, en zijn wij daarvan de dupe'?
Die bekoring kan altijd om het hoekje komen kijken. Dat je het niet
ziet, maakt net deel uit van wat geloof is. Wie ziet, gelooft niet meer.
Wie voelt, gelooft niet meer. Geloof is veel dieper dan mijn verstand. En
mijn verstand zou die vraag nog wel kunnen stellen. Maar dat hoeft me niet
angstig te maken. Ik zet een stap van geloof. Dat is een blinde stap, maar
tegelijk voel ik dat aan de andere kant Iemand mij opwacht. Ik geef mij
over aan Hem. Want geloven is niet allereerst: ik geloof in dit, dat en
dat. Het is: ik geloof in Iemand. En aan die Iemand vertrouw ik alles toe.
Mijn leven, mijn dood, ik weet dat Hij ervoor zorgt. Ik heb mij aan God
uitgeleverd. En daar heb ik eigenlijk geen twijfels meer over.
Ach, het ligt allemaal veel dieper dan wat ik kan denken. Geloof is
weten en voelen zonder te zien. Jezus leeft vandaag, Hij leeft voor mij.
Ik mag mij aan Hem toevertrouwen. Denk aan een commentaar van Bernardus:
'God is Hij die mij opvangt'. Hij vangt mij op als ik val, en zelfs als ik
zondig. Nog met Bernardus: 'Je moet vallen. Niet in de wanhoop, maar in de
armen van God'. Dat aanvaarden, is geloven. Wij hebben de indruk dat alles
in elkaar stort. Maar we worden opgevangen en tot leven geroepen. We
worden vergeven en we verrijzen.
Welk gebed geniet uw voorkeur?
'Heer Jezus, ubi tu es, ego sum, ik ben van U'. Of 'laat mij Uw liefde
zien. Gij zijt mijn toevlucht'. Iets in die zin. Het zijn heel eenvoudige
dingen, maar zij corresponderen telkens met iets dat mij heeft geraakt.
Geraakt worden, dat is een hart dat opspringt. Zoals de leerlingen van
Emmaüs zegden: 'brandde ons hart niet vanbinnen?'
Waarom moeten mensen zoveel lijden? Soms zijn ze zoals Job, ze hebben
niets menselijks meer. Zij zijn opstandig en vloeken.
Die vloeken staan eigenlijk nog tot onze beschikking. We mogen ze
gebruiken in het gebed. Wij mogen God bij de kraag nemen en door elkaar
schudden. Zeggen: 'waarom, waarom? Wij begrijpen niet'. Met schroom
formuleer ik nu, want ik heb de indruk dat ik niet het recht heb om te
antwoorden. Alleen wie de beker van het lijden echt gedronken heeft tot de
droesem, heeft er iets van begrepen en kan iets zeggen. Tot vandaag heeft
Onze-Lieve-Heer mij eigenlijk gespaard.
Romano Guardino zou ooit gezegd hebben: 'Als ik gestorven ben en aankom
in de hemel, zal ik eerst aan God vragen waarom mensen zoveel moeten
lijden.'
Wel, ik zou graag achter hem gaan staan en dezelfde vraag stellen. Maar
tegelijk denk ik dat we die vraag op dat moment niet eens meer zullen
stellen. Op dat ogenblik zullen we immers zelf door het lijden zijn
gegaan. Wat dat dan zal zijn geweest, weten we niet. Maar we zullen in elk
geval de dood - de grootste mislukking van het menselijke leven - hebben
meegemaakt. Als je sterft, kantelt er iets in je hart. Er wordt iets
nieuws geboren, iets dat wij vandaag niet kunnen voorzien. We zien alleen
de angst en de pijn van de doodsstrijd. Wanhoop belaagt ons.
Ook Jezus mocht dat ervaren. Toen Hij aan het kruis hing, zei Hij:
'Mijn Vader, waarom hebt Gij Mij verlaten?' En dan toch, enkele
ogenblikken later: 'in Uw handen beveel ik mijn geest'. Dat is: 'in Uw
handen lever ik Mij helemaal over, over de dood heen.' En omdat Hij daarin
is geslaagd, ligt de weg voor ons open en zullen ook wij kantelen. We
zullen overslaan naar de andere kant. En we zullen begrijpen. De vraag die
Romano Guardino zich stelt zullen we niet meer nodig hebben.
De vraag naar de betekenis van het lijden stelde ik ooit aan moeder
Teresa. Ze luisterde heel aandachtig, glimlachte en zei: 'het moet iets te
maken hebben met God, die ons graag ziet'. Waarna ze er het zwijgen toe
deed.
Ik denk dat we ook niet meer kunnen zeggen. We kunnen alleen maar
voorvoelen. 'Présentir', zeggen de Fransen. Als je iets van het lijden
gesmaakt hebt en geprobeerd hebt het samen met Jezus te doorstaan, dan
krijg je een klein vermoeden van wat de betekenis ervan zal zijn.
Waarschijnlijk zullen we achteraf ontzettend dankbaar zijn om wat ons is
overkomen. Maar dat kan je vandaag haast niet meer zeggen. En je kunt het
zeker niet vertellen aan mensen die zo lijden dat ze er wanhopig van
worden.
Als je het toch doet, worden die mensen dan agressief ?
Agressief, ja. En ik denk dat ik dat ook zou worden. Twintig, dertig
jaar geleden onderging een Franse kardinaal een zeer pijnlijke
doodsstrijd. Hij leed aan een zeer pijnlijke ziekte, en misschien
bestonden toen nog niet de middelen ter pijnbestrijding die we vandaag
hebben. Wel, enkele dagen voor zijn dood vroeg hij zijn priesters om in
godsnaam niet meer over het lijden te preken. Want als je het zelf niet
doorstaan hebt, weet je niet waarover je praat.
André Louf staat 's morgens om halfzes op voor het morgengebed.
Vervolgens leest hij in het Oude en het Nieuwe Testament. Om half negen is
er de terts. Daarna vertaalt hij tot de middag oud-Syrische teksten. In de
namiddag is er een siesta en handenarbeid. Om acht uur 's avonds gaat
André Louf slapen, om vier uur later alweer op te staan. Van middernacht
tot halfdrie bidt hij.
Vanuit de Catsberg-abdij kijk je uit op Noord-Frankrijk en de Belgische
kust.
Je krijgt de indruk op een wachtpost te staan. Je waakt over de wereld
en staat bij God.
Ik ben altijd erg getroffen door wat Jezus in de
Olijfhof zei aan zijn drie slapende apostelen: 'kunnen jullie dan geen uur
met mij waken?' Die passage maakt vaak deel uit van mijn nachtelijk gebed.
Het heeft te maken met Pasen. Met het aanvaarden van Gods welbehagen over
ons, omdat Hij naar ons verlangt. Met de diepe innerlijke gehoorzaamheid
aan Jezus. Die loopt op de een of andere manier uit op de passie. Op de
kruisdood en op de verrijzenis.
Wat is er na de dood?
Een onbeschrijfelijke verrassing. Ik denk dat wij op dat moment iets
onvoorstelbaars zullen meemaken. Paulus zegt: 'wat geen oog gezien heeft,
wat geen oor gehoord heeft, wat niet opgekomen is in een mensenhart, wat
God bereidt voor hen die Hem liefhebben'.
Beweren dat ik van dat
onvoorstelbare heilig ben overtuigd, ware overdreven. Maar ik voel het
vandaag toch beter aan dan vroeger. Als iemand mij twintig of dertig jaar
geleden bezwoer dat er niets was na de dood en dat geloof alleen maar
illusie was, werd ik een beetje angstig. Ik verloor mijn geloof wel niet,
maar dacht toch: hij zou eens gelijk moeten hebben. Vandaag is dat niet
meer het geval. Dat wil nog niet zeggen dat ik iets zie of hoor, maar ik
heb wel een voorgevoel. Ik begrijp beter, zonder het onder woorden te
kunnen brengen. Eigenlijk twijfel ik niet meer. In de oude liturgische
taal werd de sterfdag 'natale' genoemd. Men vierde heiligen gewoonlijk op
hun sterfdag, maar die dag noemde men geboortedag.
Dat doet me nog aan iets anders denken. In de Syrische literatuur
spreken ze over het leven van vandaag als over een leven in de
moederschoot. Een leven dus dat nog moet geboren worden. Onze sterfdag zal
dan de echte geboortedag zijn. En vandaag zien wij nog niet wat wij straks
zullen beleven. Een kind in de moederschoot ziet nog niets. Het hoort,
voelt en vermoedt waarschijnlijk wel iets. Die indrukken in de
moederschoot zijn belangrijk, dat weet men vandaag beter dan vroeger. Maar
echt geboren worden we pas op onze sterfdag.
Bent u bang om te sterven?
Niet meer, nee. Vroeger wel natuurlijk, zoals iedereen. Het behoort tot
ons mens-zijn dat wij opzien tegen de dood.
Maar nu doe ik dat veel
minder. Deels omdat ik beter voorvoel dan vroeger. Maar ook omdat ik als
abt monniken heb mogen begeleiden tijdens hun laatste weken en dagen. Vaak
ook op hun sterfdag. Het is me heel sterk bijgebleven dat er die laatste
uren vaak vrede, vreugde en overgave is bij de stervende. Zelfs bij heel
oude broeders die enkele weken daarvoor nog bang waren voor de dood. Als
hun uur gekomen is, worden ze helemaal rustig en geven ze zich vreugdevol
over aan Onze-Lieve-Heer. Hij staat hen op te wachten. Veel meer dan wij
kunnen, wacht Hij op dat moment van ontmoeting.
Naar de vreugde van stervende broeders echter is het soms gissen, want
een doodsstrijd zie je altijd van buiten uit. Je denkt: 'zo pijnlijk, die
man ziet vreselijk af'. Hoe ik dan weet dat iemand toch vreugdevol gaat?
Soms staat het op de lippen geschreven. Soms zie je een ander teken. En
dat heeft mij echt met de dood verzoend.
Bron: Marc Roseeuw in gesprek met André Louf
Uit de tv-uitzending van 3 november 2002 van
KTRC - KTRO/Braambos |