in
God onze Vader, Schepper en Voleinder aller dingen
en in
Jezus Christus, Zijn eniggeboren Zoon, onze Heer en Heiland.
“En God zegende hen en zeide tot hen: weest vruchtbaar en wordt talrijk;
vervult de aarde en onderwerpt haar” (Gen. 1: 28).
“En Henoch wandelde met God” (Gen. 5: 22).
“En de Here God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te
bewerken en te bewaren. En de Here God legde de mens het gebod op: Van
alle bomen in de hof moogt gij vrij eten, maar van de boom der kennis
van goed en kwaad, daarvan zult gij niet eten, want ten dage dat gij
daarvan eet, zult gij voorzeker sterven.” (Gen. 2: 15 - 17).
“En gij zult op aarde niemand uw vader noemen, want één is uw Vader,
Hij, die in de hemelen is” (Matt. 23:9).
“en zij (de slang) zeide tot de vrouw: God heeft zeker wel gezegd: Gij
zult niet eten van enige boom in de hof?” (Gen 3: 1).
“Waarom begrijpt gij niet wat Ik zeg? Omdat gij mijn woord niet kunt
horen. Gij hebt de duivel tot vader en wilt de begeerten van uw vader
doen. Die was een mensenmoorder van den beginne en staat niet in de
waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen
spreekt, spreekt hij naar zijn aard, want hij is een leugenaar en de
vader der leugen.” (Joh. 8: 43, 44).
“En de Here sprak tot Mozes van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand
spreekt met zijn vriend” (Ex. 33: 11).
“Och, hadden zij steeds zulk een hart om Mij te vrezen en om al mijn
geboden te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen voor altoos wèl
mocht gaan!” (Deut. 5: 29).
“Gij immers zijt onze Vader; …; Gij, Here, zijt onze Vader” (Jes. 63:
16).
“Ik ben de goede herder. De goede herder zet zijn leven in voor zijn
schapen” (Joh. 10: 11).
“gelijk de Zoon des mensen niet gekomen is om zich te laten dienen, maar
om te dienen” (Matt. 20: 28).
“Want Ik weet welke gedachten ik over u koester, luidt het woord des
Heren, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle
toekomst te geven” (Jer. 29: 11).
“Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen?” (Matt. 8: 26).
“Want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken
in u werkt”. (Fil. 2: 13).
“Beveel de Here uw werken, dan zullen uw voornemens gelukken” (Spr. 16:
3).
“Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen
die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” (Rom.
8: 28).
“Want indien gij met uw mond belijdt dat Jezus Heer is, en met uw hart
gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden
worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond
belijdt men tot behoudenis.” (Rom. 10: 9, 10).
“De Here is nabij. Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw
wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God.”
(Fil. 4: 5, 6).
“Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed.” (Joh. 10:10).
“Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn heeft Christus ons vrijgemaakt.
Houdt dus stand en laat u niet weder een slavenjuk opleggen” (Gal. 5:
1).
“Doch indien gij niet goed handelt, ligt de zonde aan de deur, wiens
begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen.” (Gen. 4: 7).
“Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van
kracht, van liefde en van bezonnenheid” (2 Tim. 1: 7).
“weest op uw hoede, dat gij niet, door de dwaling der zedelozen
medegesleept, afvalt van uw eigen standvastigheid” (2 Pet. 3: 17).
“Vertrouw op de Here met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht
niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken. (Spr. 3:
5,6)
“Zijn heer zeide tot hem. Wèl gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over
weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot
het feest van uw heer.” (Matt. 25: 21).
“Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon
gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga,
maar eeuwig leven hebbe. Want God heeft zijn Zoon niet in de wereld
gezonden, opdat Hij de wereld veroordele, maar opdat de wereld door Hem
behouden worde.” (Joh. 3: 16, 17).
“Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk, dat u bereid
is van de grondlegging der wereld af” (Matt. 25: 34).
“Daarom zeg ik u: weest niet bezorgd over uw leven” (Matt. 6: 25).
P.S.
De vader tot de oudste zoon in de gelijkenis van de verloren zoon:
“Kind, gij zijt altijd bij mij en al het mijne is het uwe” (Lucas 15:
31).
|