Voorpagina
Verhalen
Overdenkingen
Bijbelartikelen


 

Verhalen
 

Op deze pagina

Koppelingen

opsommingsteken Jezus, genees mij! - versie om af te drukken (in nieuw venster)

Jezus, genees mij!

Dit is het verhaal van het moslim-meisje Gulshan Esther uit Pakistan. Vanaf haar geboorte verlamd, zoekt ze naar genezing. In de Koran leest zij over Jezus.

Met Allah’s verlof zal ik de blinden het gezicht geven, de melaatsen genezen en de doden tot het leven opwekken.

Jarenlang had ik de Heilige Koran toegewijd gelezen en regelmatig gebeden, maar ik had langzamerhand alle hoop verloren dat mijn toestand zou veranderen. Nu begon ik echter te geloven dat het waar was wat over Jezus was geschreven - dat hij wonderen deed, dat hij levend was - en dat hij mij kon genezen.
“O Jezus, zoon van Maria, er staat in de Heilige Koran dat u doden hebt opgewekt en melaatsen genezen en wonderen hebt gedaan. Wilt u ook mij genezen?” Terwijl ik dit gebed bad, werd mijn hoop versterkt. Het was vreemd, want in alle jaren waarin ik mijn moslimgebeden had gezegd, had ik nooit de zekerheid gevoeld dat ik kon worden genezen. Ik nam mijn kralensnoer, dat ik uit Mekka had meegebracht, en bad een Bismillah na elk gebed, en dan voegde ik na ieder gebed toe: “O Jezus, zoon van Maria, genees mij.”
Langzaam maar zeker veranderde mijn gebedsleven tot ik telkens tussen de gebedstijden opnieuw bad, bij iedere kraal: “O Jezus, zoon van Maria, genees me.” Hoe meer ik dat bad, hoe meer ik mij getrokken voelde tot die figuur in de schaduw, op het tweede plan in de Heilige Koran, die over krachten beschikte die zelfs Mohammed nooit had gehad. Waar staat er geschreven dat Mohammed de zieken genas en de doden opwekte?
“Ik wou dat ik er met iemand over kon praten,” verzuchtte ik, maar er was niemand. Daarom ging ik maar op dezelfde wijze door met bidden tot deze Profeet Jezus, totdat er meer licht zou worden gegeven.
Ik was zoals gewoonlijk om drie uur 's morgens wakker geworden en zat in mijn bed de verzen te lezen die ik inmiddels uit mijn hoofd kende. Terwijl ik de woorden opnam, zei mijn hart zijn litanie: “O Jezus, zoon van Maria, genees mij.” Plotseling hield ik op en sprak hardop de gedachte uit die zich in mij opdrong: “Ik doe dit al zo lang en toch ben ik nog steeds verlamd.”
Ik kon de langzame bewegingen horen van iemand die vóór het morgengebed het waswater ging klaar maken. Nu zou Tante spoedig binnenkomen. Tezelfdertijd dat ik dit bedacht, richtten mijn gedachten zich op een urgente wijze op mijn probleem. Waarom was ik nog steeds niet genezen, hoewel ik al drie jaar had gebeden?'
“U bent levend daar in de hemel, en in de Heilige Koran staat dat u mensen geneest. U kunt mij genezen, en toch ben ik nog steeds verlamd.” Waarom kwam er geen antwoord, alleen maar een koude stilte in de kamer, die een bespotting was van mijn gebeden?
Ik zei zijn naam opnieuw, en smeekte hem, in wanhoop. Maar er kwam geen antwoord. Toen riep ik het uit in grote pijn: “Als u het kunt, genees mij - en zo niet, zeg het dan.” Ik kon zo niet verder gaan. Wat er toen gebeurde, is iets dat ik moeilijk onder woorden kan brengen. Ik weet dat de hele kamer zich vulde met licht. Aanvankelijk dacht ik dat het van mijn leeslamp, naast mijn bed, kwam. Toen zag ik dat het licht daarvan maar flauw en vaag leek. Misschien was het het ochtendgloren? Maar daarvoor was het nog te vroeg. Het licht werd sterker en helderder, totdat het feller was dan daglicht. Ik bedekte mij met mijn shawl. Ik was erg bang.
Toen kwam de gedachte bij me op dat het de tuinman kon zijn, die buiten het licht had aangedaan om de bomen in het licht te zetten. Hij deed dit wel eens tegen dieven als de mango's rijp waren, of om te zien ol het sproeisysteem goed werkte. Ik deed de shawl weg van voor mijn ogen om te kijken. Maar de deuren en ramen waren allemaal gesloten en de gordijnen en luiken waren dicht. Toen zag ik figuren in lange gewaden die midden in het licht stonden, sommigen minder dan een meter van mijn bed vandaan. Er waren twaalf figuren in een rij en de figuur in het midden, de dertiende, was groter en helderder dan de anderen.
“O God,” riep ik uit en het zweet begon te parelen op mijn voorhoofd. Ik boog mijn hoofd en bad. “O God, wie zijn deze mensen en hoe zijn zij binnengekomen terwijl alle ramen en deuren gesloten zijn?” Plotseling zei een stem: “Sta op. Dit is de weg die je hebt gezocht. Ik ben Jezus tot wie je hebt gebeden, en nu sta ik hier voor je. Sta op en kom naar Mij toe.” Ik begon te huilen. “O Jezus, ik ben verlamd. Ik kan niet opstaan.”
Hij zei: “Sta op en kom naar Mij toe. Ik ben Jezus.” Toen ik aarzelde, zei Hij het nog eens. En toen ik nog steeds twijfelde, herhaalde Hij het voor de derde maal. “Sta op.”
En ik, Gulshan Fatima, die negentien jaar verlamd op bed had gelegen, voelde nieuwe kracht door mijn dorre ledematen vloeien. Ik zette mijn voet op de grond en stond op. Toen deed ik snel een paar passen en liet mij aan de voet van het visioen neervallen. Ik baadde in het zuiverste licht en het was zo helder als de zon. Het licht scheen in mijn hart en in mijn ver-stand en veel dingen werden mij op dat moment duidelijk.
Jezus legde zijn hand boven op mijn hoofd en ik zag een gat ui zijn hand van waaruit een lichtstraal op zijn kleren viel, zodat de groene jurk er wit uitzag, hij zei: “Ik ben Jezus. Ik ben Immanuël. Ik ben de Weg, de waarheid en het leven. Ik leef, en Ik kom spoedig. Zie, vanaf vandaag ben je mijn getuige. Wat je met je ogen hebt gezien, moet je bekend maken aan mijn volk. Mijn volk is jouw volk, en je moet trouw blijven en dit bekend maken aan mijn volk.” Hij zei: “Nu moet je dit gewaad en je lichaam smetteloos bewaren. Overal waarheen je gaat, zal Ik met je zijn en vanaf heden moet je als volgt bidden:
‘Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome, uw wil geschiede, ge-lijk in de hemel zo ook op aarde. Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren, en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze, want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.’”
Hij liet mij het gebed herhalen en het drong diep door in mijn hart en mijn verstand. Het was in zijn schitterende eenvoud en tegelijk diepzinnigheid zo heel anders dan de gebeden die ik vanaf mijn kinderjaren had leren opzeggen. Het noemde God ‘Vader’ - dat was een naam die tot mijn hart sprak en en de leegte ervan vervulde.
Ik wilde daar aan de voeten van Jezus büjven, en deze nieuwe naam van God bidden – ‘Onze Vader’... maar het Jezus-visioen had meer tot mij te zeggen: “Lees in de Koran, Ik leef en kom spoedig.” Dit was mij geleerd en het gaf mij geloof in wat ik hoorde. Jezus zei nog veel meer. Ik was zo vol vreugde. Er wa-ren geen woorden voor.
Ik keek naar mijn arm en been. Er was vlees op. Mijn hand was niet perfect, maar niettemin was er kracht in, ze was niet meer verdord en lam. “Waarom maakt U mijn hand niet helemaal beter?” vroeg ik.
Het antwoord kwam vol liefde: “Ik wil dat jij mijn getuige bent.”
De figuren gingen omhoog en verdwenen. Ik wilde dat Jezus nog langer bleef, en ik huilde van verdriet. Toen ging het licht weg en was ik alleen, staande midden in de kamer, in een wit gewaad, en mijn ogen waren zwaar van het stralende licht. Nu deed zelfs de lamp naast mijn bed mijn ogen pijn en ik kneep naijn oogleden dicht. Ik ging naar een ladenkast die bij de muur stond. Daarin vond ik een zonnebril die ik in de tuin droeg. Ik zette hem op en kon mijn ogen weer helemaal open doen.
Ik deed de la dicht, draaide mij om en keek rond in mijn kamer. Hij was net als toen ik wakker werd. De klok op het tafeltje naast mijn bed tikte nog steeds. Het was nu bijna vier uur in de morgen. De deur was gesloten en de ramen, met de gordijnen ervoor, waren dicht vanwege de kou buiten. Ik had me dit alles echter niet verbeeld, want ik had het bewijs in mijn lichaam. Ik deed een paar stapjes, dan nog een paar. Ik liep van muur naar muur, heen en weer, heen en weer. Het was onmiskenbaar dat mijn voorheen ver-lamde ledematen nu gezond waren.
O, de vreugde die in mij opwelde. 'Vader', riep ik uit. 'Onze Vader die in de hemelen zijt.' Het was een nieuw en heerlijk gebed.
Plotseling werd er op de deur geklopt. Het was Tante. “Gulshan,” zei ze met een urgente toon in haar stem, “wie hoor ik in je kamer lopen?”
“Dat ben ik, Tante.”
Ik hoorde Tante naar adem happen en dan klonk haar stem: “Ach, dat is onmogelijk. Voor jouw probleem is toch nog geen behandeling gevonden. Hoe zou jij kunnen lopen? Je vertelt me leugens.”
“Wel, kom maar binnen.”
De deur ging langzaam open en vol vrees kwam Tante de kamer binnen. Ze stond daar verbijsterd en vol ongeloof tegen de muur, met wijd open ogen en staarde naar mijn stralende gezicht.
“Je zult vallen,” zei ze.
“Ik zal niet vallen,' lachte ik, want ik voelde de kracht van een nieuw leven door mijn aderen stromen. Tante kwam langzaam naar voren, met uitgestrekte handen, zoals een blinde die de weg zoekt. Zij stroopte mijn mouw op en keek naar mijn arm en zag hoe gezond hij eruit zag. Toen vroeg zij mij op het bed te gaan zitten en ze keek naar mijn been, dat even
gezond was als het andere.
Het is een vreemde gewaarwording jou te zien staan, moet ik wel even aan wennen,' zei ze. vroeg me te vertellen wat er was gebeurd.
En zo vertelde ik Tante alles, vanaf het begin, over Vaders voorspelling, over de stem in mijn kamer op de avond na zijn overlijden. Ik vertelde haar dat ik drie jaar over Jezus had gelezen in de Koran, en ik eindigde met zijn verschijning aan mij en mijn genezing.
Toen ik was gekomen bij het moment dat Jezus zei dat ik zijn getuige moest zijn, onderbrak Tante mij: “Er zijn geen christenen in Pakistan aan wie je je getuigenis kunt geven en het is niet nodig dat je naar Engeland of Amerika gaat. Je getuigenis moet zijn dat je aalmoezen geeft aan de armen. Wanneer deze mensen bij je komen om eten en geld, dan moet dat je getuigenis zijn.”
Het was nog niet bij me opgekomen dat de mij gege-ven opdracht zou kunnen inhouden dat ik naar En-geland of Amerika zou moeten gaan. Maar zijn woorden stonden mij heel helder voor de geest: “Wat je met je ogen hebt gezien, moet je bekend maken aan mijn volk. Mijn volk is jouw volk.” Een gebed begon in mij op te komen: “Jezus, waar is uw volk?”

(Het verhaal van Gulshan eindigt hier niet. De genezing van haar verlamdheid is slechts het begin van Jezus' werk in Gulshans leven. Daarover kun je lezen in het boek, waar bovenstaand gedeelte uit geciteerd is, De Verscheurde Sluier.)

De Verscheurde Sluier

Nevenstaand verhaal is afkomstig uit het boek De Verscheurde Sluier. Het verhaal van het moslim-meisje Gulshan Esther dat is opgetekend door Thelma Sangster.

De Verscheurde Sluier

Nieuw op Bemoediging.net

Binnenkort op Bemoediging.net

opsommingsteken Jennifer Toledo over 'The Weeping Room'
opsommingsteken Dick van Keulen (nieuwe audio en video)
opsommingsteken George Müller
De webstek is voor het laatst bijgewerkt op 15-11-2006

RSS-kanaal XML/RSS-kanaal

Add to Google

 

Contact

Om ons een mailtje te sturen kun je van het onderstaande formulier gebruik maken:




 

 
 
Ik, Ikzelf ben het die u bemoedigt!
 (Jesaja 51:12)
© Bemoediging.net
[Voorpagina] [Verhalen] [Overdenkingen] [Nieuws] [Overzicht]