- Christus als persoon
- Christus in mij, mijn enige hoop
Koppelingen
|
Christus in ons
Wij willen nu onze aandacht schenken aan de tweede gedachte (na het
‘in Christus’ zijn - red.): ‘Christus in ons’. Wij slaan onze ogen ten
hemel en zien Hem daar te midden van heel zijn gevolg, getooid met al
zijn onbegrensde rijkdommen en op de troon verheven, hoog boven alle
machten en heerschappijen. Ja, dat alles is het mijne, maar er is nog
iets beters. Na alle rijkdommen van de troon daar boven te hebben
aanschouwd, mogen wij Hem tot ons hier beneden laten neerdalen en Hem
deze troon in ons hart laten oprichten en zo ons hart tot een ware hemel
maken.
Als u de
brief aan de Efeziërs leest, zult u
zien dat de apostel Paulus in het
eerste hoofdstuk bidt, dat de Efeziërs
hun ogen op de hemel mogen richten om te zien wat Christus alles bezit.
Zet uw verrekijker aan uw ogen; let op die wolk. Zie, hoe Hij
omhoogstijgt. Hij is het graf ontstegen, na zijn boeien te hebben
afgeworpen; Hij is boven de poort van de dood en van de hel. Hij is
boven de krachten der natuur; Hij is boven de engelenreien. Hij is boven
alle dingen die u kunnen schaden of bezeren. Zo volgt Paulus Hem met de
verrekijker van het geloof, ver boven alle koninkrijken, machten,
krachten en heerschappijen en boven alles wat rang en naam heeft, tot
hij ten slotte, overweldigd door de onmetelijke en onbeschrijfelijke
heerlijkheid, geen woorden meer vindt. Dat was het ene visioen. Maar als
u verder leest, zult u nog een visioen zien. De apostel heeft er voor
gebeden dat wij Christus in de hemel zouden mogen zien. Maar nu bidt
hij, dat 'Hij u geve met kracht gesterkt te worden door zijn Geest in de
inwendige mens' (Ef.
3:16) voor iets dat nog hoger en geweldiger is. Wat zou dat
kunnen zijn, Paulus? Kan er dan nog iets geweldigers zijn? Wel zeker!
Namelijk: 'Dat Christus door het geloof in uw harten woning make en gij
dan, geworteld en gegrond in de liefde, samen met alle heiligen, in
staat zult zijn te vatten hoe groot de breedte en lengte en hoogte en
diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven
gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods' (3:17-19).
Dat is de andere hemel. Dat is de hemel die uit de hemel neerdaalt en
woning maakt in ons hart. De eerste gedachte was Christus in den hoge.
Déze is Christus die als het nieuwe Jeruzalem uit de hemel nederdaalt en
zijn uitrek neemt in uw binnenste. In
Galaten 4:19 riep Paulus met het oog op
zijn geestelijke kinderen uit: 'Kinderen, ik doorsta ter wille van u
opnieuw weeën, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft.' Dat is
zijn gebed voor hen die reeds christen zijn: Mijn kinderen, jullie zijn
wedergeboren, maar ik lijd geboorteweeën totdat meer geschiedt, namelijk
de gehele persoon van Christus in u geboren wordt! Dat is meer dan
opnieuw geboren worden. Christus zelf moet in uw wedergeboren ziel
geboren worden. Het kostbare gouden juwelendoosje, dat in uw binnenste
gelegd werd, zal zich openen en er zal nog een andere schat binnenkomen,
stralender dan het gouden doosje zelf: het flonkerende juweel van de
levende aanwezigheid van Christus in uw diepste binnenste.
'Mijn kinderen, gij zijt reeds geboren, maar Een die groter is, moet
tot u komen en in u wonen; en ik lijd barensweeën totdat Christus in u
gestalte krijgt.' Dat is geen karakter dat moet worden gevormd, maar een
Persoon, die in u moet gaan leven en zo één met u moet worden dat de
heerschappij op zijn schouders rusten zal en u in uw hart zingt: 'Een
Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men
noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst,
groot zal zijn heerschappij zijn en eindeloos de vrede....'
Het is Christus, die in het hart geboren wordt, zodat uw leven niet maar
een bekeerd leven, doch het Christus-leven, een goddelijk leven wordt.
Een christen strijdt niet alléén; hij neemt in zijn hart de Heer op, die
voor hem strijdt; hij wordt slechts de tempel waarin God wonen kan,
zodat de Oneindige zeggen kan: 'Ik zal onder hen wonen en wandelen, en
Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.' Er staat niet: 'Zij
zullen mijn volk zijn en Ik wil hun God zijn,' doch eerst komt het
goddelijke Ik: 'Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn.'
Deze gedachte vinden wij in alle diepere onderwijzingen van Christus
terug. Hij durfde haar nog niet direct bij het begin door te geven, daar
zijn discipelen nog niet voorbereid waren. Hij zinspeelde daarop in het
zesde hoofdstuk van het Johannes-evangelie en zij waren geschokt toen
Hij zei: 'Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is.
Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid leven; en het
brood dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.' Vele
van zijn discipelen zeiden: 'Deze rede is hard, wie kan haar aanhoren?'
En zij gingen heen en wandelden niet meer met Hem. De twaalven echter
namen geen aanstoot en bleven bij Hem.
In het veertiende en vijftiende hoofdstuk ontvouwt Jezus deze
waarheid nog eenmaal, waar Hij zegt: 'Wie mijn geboden heeft en ze
bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft, zal geliefd
worden door mijn Vader en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem
openbaren. Indien iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord bewaren en
mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en bij hem
wonen.' En weer, in het vijftiende hoofdstuk: 'Ik ben de wijnstok, gij
zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel
vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen. Indien gij in Mij blijft en
mijn woorden m u blijven, vraagt wat gij maar wilt, en het zal u
geworden.' Voorts zegt Hij nog: '...maar de Trooster, de heilige Geest,
die de Vader zenden zal in mijn naam, die zal u alles leren en u te
binnen brengen al wat Ik u gezegd heb' (14:26). In het
zeventiende
hoofdstuk zegt Hij: 'Heilige Vader, bewaar hen in uw naam, welke Gij Mij
gegeven hebt, dat zij één zijn, zoals Wij. Ik in hen en Gij 'm Mij.' En
Hij voegt er aan toe: '...opdat de liefde waarmede Gij Mij liefgehad
hebt, in hen zij en Ik in hen.'
Dit was de allerlaatste bede die Christus voor zijn volk deed: 'Ik in
hen.' Dit zeventiende hoofdstuk van het Johannes-evangelie spreekt van
de verhevenste liefde van Christus die Hij in deze wereld in woorden
heeft vervat, en de kostbaarste van alle zijn deze drie woorden: 'Ik in
hen.' Indien u de vervulling van zijn bede ervaren wilt, verdiept u zich
dan in de betekenis van deze boodschap en weest niet tevreden eer u haar
ook aan uzelf hebt ervaren.
Dezelfde waarheid wordt telkens weer in de brief aan de Galaten
herhaald. In de
brief aan de Colossenzen spreekt de apostel van 'het
geheimenis dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest, maar
thans geopenbaard aan zijn heiligen.' Hij schijnt er bijna voor terug te
schrikken er open over te spreken. Als iemand die een heerlijk nieuws te
vertellen heeft, begint hij maar vast met het te omschrijven en aarzelt
dan verder te gaan; zo groot is het geheimenis dat sedert onheuglijke
tijden verborgen was geweest, maar nu werd geopenbaard aan hen tot wie
hij gezonden werd om het te ontsluieren. Het is als met de witte steen
waarop geschreven de naam welke niemand weet dan die hem ontvangt
(Openb. 2:17). Paulus heeft ten slotte deze zegelring aan de bruid mogen
geven. Dat is het geheimenis: 'Christus in u, de hoop der heerlijkheid.'
Hebt u het ontvangen? Is het u medegedeeld? Het is de saffier die de
heerlijkheid van het nieuwe Jeruzalem overstralen zal: 'Christus in u,
de hoop der heerlijkheid.' Paulus betuigt in
Galaten 2:20: 'Ik ben met
Christus gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn ik, maar
Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef
ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich
voor mij heeft overgegeven.' Paulus heeft het bereikt door aan zijn
eigen leven te sterven en daarvoor in de plaats Christus aan te doen.
De Heer kwam daarna nog eenmaal, en wel op het eiland Patmos, en gaf
Johannes deze laatste boodschap: 'Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.
Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem
binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.' Het is
geschreven aan
de gemeente van Laodicea - die mensen die zichzelf de
gemeente Gods noemden, wier harten echter gesloten en vergrendeld waren;
het "ik" zat namelijk op de troon. 'Wij zijn rijk,' zeiden zij, 'en
verrijkt en hebben niets nodig.' En buiten, vóór dit hart, staat de
vragende gestalte van Jezus, en Hij klopt en wacht en zegt: 'Indien
iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen
en maaltijd met hem houden en hij met Mij.' Is dat niet een tragisch
beeld, een beschamend beeld? Daarbij dient men te bedenken dat deze
brief aan de laatste der zeven gemeenten is geadresseerd, dat wil zeggen
aan de laatste representant van het moderne christendom, de gemeente van
vandaag. Hij staat voor de deur en u zit binnen, en vindt het best dat
Hij daar staat. En Hij zegt: 'Gij weet niet dat gij zijt de ellendige en
jammerlijke en arme en blinde en naakte.' En u, daarentegen, zegt: 'Ik
ben rijk en verrijkt en heb niets nodig.'
Als u de woorden van Jezus in het vijfde hoofdstuk van het
Johannes-evangelie overdenkt, zult u merken dat Hij geen onafhankelijk
leven naar eigen wil geleid heeft, maar voortdurend afhankelijk was van
zijn Vader, bij elk woord en bij elke daad. Christus-leven is het leven
dat Christus op deze aarde heeft geleefd. Is het niet opmerkelijk Hem
met al zijn rijkdommen te horen zeggen: 'Ik kan van Mijzelf niets doen;
gelijk Ik hoor, oordeel Ik'? Jezus, die als ons voorbeeld op aarde
leefde, probeerde nooit onafhankelijk te zijn, doch ontving voortdurend
van het leven van zijn Vader; Hij had zijn bestaan van de Vader en
leefde door Hem. 'Gelijk de levende Vader Mij gezonden heeft en Ik leef
door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij.'
Hij wil dus, dat u en ik door Hem leven. Hij herhaalt slechts het
leven dat Hij geleefd heeft toen Hij over de heuvels van Galilea
wandelde: volkomen afhankelijk, een leeg vat dat alles van boven
ontving. Zo wil Hij, dat u en ik lege vaten zijn die alles van Hem
ontvangen. 'Te dien dage' - 'wanneer de Geest der waarheid komt' - zal
Hij iets brengen wat u tot uw recht doet komen, iets wat u zo rein maakt
dat u zich over uw eigen heiligheid verwondert? Niet in het minst!
Wanneer de heilige Geest in uw hart komt, gebeurt het volgende: 'Te dien
dage zult gij weten dat Ik in de Vader ben' (Joh. 14:20). U zult
verstaan hoe Ik met de Vader verbonden was en hoe mijn leven van Hem
afhing. En u zult leren op dezelfde wijze van Mij afhankelijk te zijn.
'Te dien dage zult gij weten dat Ik in de Vader ben, en gij in Mij en Ik
in u.' Niet dat u heilig en sterk bent, maar dat Ik heilig en sterk ben,
en dat Ik in u ben als uw reinheid en uw sterkte. Hij illustreert deze
vereniging met het dubbele beeld van een heerlijke zonsopgang en van een
huiselijk tafereel. Ten eerste: 'Ik zal Mij openbaren.' Dat is een
Grieks woord dat "uitstralen" betekent. Vergelijk Jesaja, waar hij zegt:
'Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des HEREN
gaat over u op.' Dat bedoelt Jezus, als Hij zegt: 'Ik zal Mij aan hem
openbaren.' Hoezeer herinnert dit aan de laatste belofte in het Oude
Testament: 'Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der
gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen.' Het
andere beeld wijst op een thuis: 'Wij zullen tot hem komen en intrek bij
hem nemen, bij hem wonen.' Wij zullen zijn Geest tot onze woning maken;
en het eens zo door en door zondige hart zal worden het paleis van een
Koning, in wiens tegenwoordigheid wij, genietend de vreugde van de
gemeenschap met Hem, wonen zullen.
(Fragment uit
Christus in mij, mijn enige hoop, A.B. Simpson)
|
Nevenstaande overdenking is afkomstig uit het boek 'Christus
in mij, mijn enige hoop' van A.B. Simpson. De gegevens van het boek:
-
Christus in mij, mijn enige hoop
- A.B. Simpson
- ISBN: 90
6067 826 5
- 92 pagina's
- € 4,06
-
Uitgeverij Gideon
|