|
De Middelaar van het nieuwe, het betere
verbond
Door
Andrew Murray
6 Nu echter heeft Hij een zoveel verhevener dienst verkregen, als Hij
de middelaar is van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere
beloften berust.
7 Want indien dat eerste onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats
gezocht zijn voor een tweede.
8 Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de
Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond
tot stand zal brengen,
9 niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen maakte ten dage, dat Ik
hen bij de hand nam om hen uit het land Egypte te leiden, want zij
hebben zich niet gehouden aan mijn verbond en Ik heb Mij niet meer om
hen bekommerd, spreekt de Here.
(Heb. 6)
De betrekking van God tot zijn volk Israël werd door God Zelf
voorgesteld als een verbond. Het was het voorrecht van Israël boven alle
volken dat God met hen zijn verbond had op-gericht. Maar reeds onder het
oude verbond werd voorspeld dat dit verbond niet altijd zou duren: er
zou eenmaal een nieuw verbond worden opgericht. In hoofdstuk 7 (vs.
18,22) hebben wij reeds gehoord hoe er gesproken werd over de
ver-nietiging van de wet, en dat Jezus borg geworden is van een veel
beter verbond. Voordat de schrijver overgaat om het werk van Christus
als Bedienaar van het ware, het nieuwe hei-ligdom uit te leggen, voegt
hij er eerst een verklaring bij, wat het betekent dat er een nieuw
verbond is, en wat het werk is dat Jezus doen zal als Middelaar van het
nieuwe verbond.
Hij verwijst naar een bekende tekst in Jeremia (31:31). Daar zegt God
dat Hij met zijn volk een nieuw verbond zal maken. Maar niet naar het
verbond dat Hij met hun vaderen gemaakt had, toen Hij hen bij de hand
nam, en hen uit Egypte leidde. 'Aan mijn verbond1, zo lezen wij, 'hebben
zij zich niet gehou-den en Ik heb Mij niet meer om hen bekommerd,
spreekt de Here'. Zoals de schrijver zegt: Indien dat eerste verbond
onberispelijk ware geweest, zou er geen plaats gezocht zijn voor een
tweede'. Het eerste verbond was van God afkomstig; het was gemaakt met
zijn verloste volk, dat Hij uit Egypte geleid had; toch was het niet
onberispelijk; het was gebrekkig. Het gebrek lag daarin, dat het volk
daar niet in bleef. Het verbond gaf niet de kracht om God te dienen. Het
had wel velerlei wer-king in harten. Het bracht het volk velerlei zegen.
Onder dat verbond was in tegenstelling tot de toestand der heidenen, een
grote mate van Gods wonderwerkende tegenwoordigheid. Maar er was niet de
kracht van het eeuwige leven. Er was niet de volle vergeving van zonde;
er was niet de inwoning van de Heilige Geest; er was niet het nieuwe
hart met de wet er in geschreven; er was niet de wezenlijke toenadering
en gemeen-schap met God. Het verbond was zeer gebrekkig.
En waarom richtte God dan een verbond op dat zo gebrek-kig was, dat
de kracht van het onvergankelijk leven niet in zich had? Het eerste
verbond was nodig tot voorbereiding. God voedt de mens geleidelijk op.
De mens moest zijn on-macht leren kennen. Hij moest de gelegenheid
hebben om te zien, hoe ver hij komen kon met zijn eigen krachten, onder
goddelijke leiding en hulp. Hij moest leren, dat hij nog heel iets
anders nodig had, meer dan enige leiding en hulp van God. God Zelf moest
met zijn almacht komen om hem van de schuld en macht der zonde geheel
vrij te maken, om een nieuw leven werkelijk in hem te planten, om hem in
staat te stellen God in heiligheid te dienen, en met Hem in zijn liefde
te wo-nen. Pas als de proef met het oude verbond gemaakt was, en het
bewezen was dat het niet kon zalig maken, zou de mens de waarde en de
heerlijkheid van het nieuwe erkennen.
Hoewel het nieuwe verbond is gekomen leven toch vele christenen nog
gedeeltelijk onder het oude. Zij zetten een nieuwe lap op een oud kleed.
Zij nemen Christus aan maar houden daarbij vast aan het beginsel van het
oude verbond; met eigen strijden en waken willen zij het geloof
aanvullen; zij denken aan Christus als Aaron, met zijn werk op aarde.
Zij hebben weinig kennis aan Hem als Melchizédek, aan de rech-terhand
Gods, die alles voor ons doet in een hemelse kracht. Wat God van Israël
zegt onder het oude verbond: 'Zij zijn in mijn verbond niet gebleven',
is bij hen waar onder het nieuwe. Omdat zij het oude ermee mengen, omdat
zij de hemelse kracht van hun Hogepriester niet verstaan, vinden zij de
kracht niet om in het verbond te blijven.
Jezus, de Bedienaar van het hemelse heiligdom, is tevens de Middelaar
van een beter verbond geworden. Omdat Hij als Borg bij God in de hemel
alles volkomen in orde heeft ge-maakt, kan Hij, als Bedienaar aan ons
van de genade van het heiligdom, ook bij ons in het hart alles wel
maken, zodat wij in Gods verbond kunnen blijven. Wij gaan nu over om de
zege-ningen van het verbond nader te beschouwen. Laten wij voor-al deze
waarheid vatten: de Hogepriester aan de rechter-hand der Majesteit in de
hemelen, de Bedienaar van het he-melse heiligdom,de Priester-Koning met
almacht bekleed, is de Borg en Middelaar van het betere verbond, die ons
zijn kracht doet kennen. De zekerheid en het werkelijk beleven van de
zegeningen ervan, hebben wij in Hem. Hoe meer wij Hem persoonlijk kennen
en onze aandacht op Hem richten zoals Hij in de hemel leeft en alles in
evenwicht houdt en ons hart door Hem laten vervullen, des te zekerder
zal elke zegen van het verbond de onze worden. Als Bedienaar van het
ware heiligdom is Hij de Middelaar van het betere verbond; als Priester
tot in eeuwigheid doet Hij ons onafgebroken in het verbond blijven, en
doet Hij ons de vreugde ervaren van alles wat het verbond ons waarborgt.
- Houd dat vast in het geloof, en bid om geestelijk inzicht en
kracht: De Hogepriester, die de Bedienaar van het ware, het nieuwe
heiligdom is, en in de hemel bij God alles rechtmaakt, is tevens de
Middelaar van het nieuwe, het ware verbond, om ook in uw hart alles in
orde te maken.
- Hoe meer uw hart naar Hem en de hemel uitgaat en zich verblijdt in
wat Hij daar doet, des te meer zal in uw hart de kracht van dit werk
van Hem ondervonden worden.
- Het gebrek van het oude verbond was dit: Israël is er niet in
gebleven heeft het niet gehouden. De heerlijkheid van het nieuwe
verbond, zijn eigenlijke onderscheid van het oude, is dit: het maakt
voorziening dat wij er in kunnen blijven, het geeft de kracht om het
te houden. 'Ik zal maken dat zij in mijn instellingen zullen
wandelen',
- Een verbond dient tot zekerheid. Het is vast en zeker dat wij Gods
verbond kunnen houden, want in dat verbond belooft God ons vast te
houden. Daar staat Jezus borg voor. Och! Kenden wij Hem slechts beter!
(Uit: 'Het
Allerheiligste of Ziende op Jezus', Een verklaring van de
Brief aan de Hebreeen en de hemelse verborgenheden van het geopend
Heiligdom en de Hogepriester op de Troon Gods', Andrew Murray.)
|
Nevenstaand verhaal komt uit het boek 'Het
Allerheiligste of Ziende op Jezus, Een verklaring van de Brief aan de
Hebreeën en de hemelse verborgenheden van het geopend Heiligdom en
de Hogepriester op de Troon Gods' van Andrew Murray. De gegevens:
- Het Allerheiligste of Ziende op Jezus, Een
verklaring van de Brief aan de Hebreeën en de hemelse verborgenheden van
het geopend Heiligdom en de Hogepriester op de Troon Gods
- Andrew Murray
- ISBN: 90
6442 234 6
- 602 pagina's
- € 22,50
-
Uitgeverij Gazon
|