|
Het Geloof Van God
Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet
meer mijn ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu (nog) in
het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij
heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven. (Galaten
2:20)
En Petrus herinnerde het zich en zeide tot Hem: Rabbi, zie de
vijgeboom, die Gij vervloekt hebt, is verdord. 22 En Jezus antwoordde en
zeide tot hen: Hebt geloof in God. (Marcus
11:21-22)
Zou jij het geloof van George Muller willen hebben? Denk je dat dit
iets groots zou zijn? In Marcus 11:14 zei de Heer Jezus tot de
vijgenboom: "Nooit ete meer iemand vrucht van u in eeuwigheid!" De boom
is vervolgens gestorven en de volgende dag vroeg Petrus aan de Heer wat
dit te betekenen had. De Heer antwoordde: "Hebt geloof in God" (vs.
22), want dat was het geheim van dat wonder. Deze zin is echter niet
goed vertaald. In de Griekse grondtekst wordt het woord God in de
bezittelijke vorm gebruikt. Deze zin zou dus vertaald moeten worden met:
‘Hebt het geloof van God.’ De Heer bezat het geloof van God en door dat
geloof had Hij iets gedaan. Hij wist maar al te goed hoe zinloos het
was, om de mensen te vragen in God te geloven. Daarom benadrukte Hij,
dat zij het geloof van God Zelf moesten bezitten.
Het geloof van God, is het geloof dat God bezit in Zijn eigen Woord.
God schept door middel van Zijn gezag, niet door middel van Zijn kracht.
God gelooft niet in de kracht van Zijn Woord, maar in het gezag van Zijn
Woord. De Heer bad niet tot God, dat Hij de vijgenboom zou vervloeken.
Hij bad niet voor de manifestatie van Zijn kracht — Hij gaf eenvoudig
een bevel en het gezag was aanwezig. Het is dus niet zo dat wij geloof
hebben, maar Gods eigen geloof bevindt zich in ons. Daarom moeten we
geloven, dat hetgeen wij zeggen, ook zal gebeuren. ‘Leef ik door het
geloof, het geloof van de Zoon van God’ (Gal. 2:20). Dit is de betekenis
van het feit, dat we het leven van de Heer in ons hebben. Niets in de
Schrift is abstract. Hij heeft iets wat in Hem is, aan ons gegeven.
Wij geloven,
dat de Heer destijds onze plaatsvervanger was, maar geloven we dat ook
voor het heden? De Heer geeft Zichzelf aan ons. Toen Hij op aarde was,
geloofde Hij in de Vader en vandaag kunnen wij door datzelfde geloof
leven en niet door een geloof dat er op lijkt. Het betekent ook niet,
dat wij het geloof van de Heer moeten nabootsen. Maar het betekent, dat
wij hetzelfde geloof hebben, omdat wij een opstandingsleven met de Heer
hebben. Wij leven nu door Zijn geloof. Het is dus niet de vraag of we
geloof hebben, maar of we met dat geloof geloven. Geloof is gelijk aan
zicht, terwijl geloven gelijk is aan zien. Het feit dat je zicht hebt,
stelt je in staat om te zien, maar garandeert dit niet. Wij hebben
weliswaar geloof ontvangen, maar we moeten geloven, om het te gebruiken.
Onze houding moet eigenlijk zijn: ‘Ik kan geloven en ik zal geloven!’
We moeten goed beseffen, dat het christelijke leven niet abstract is.
Het is altijd een herhaling van datgene, wat de Heer ons als een erfenis
heeft geschonken.
Wat is een erfenis? Een erfenis is iets waar wij niets voor hebben
gedaan en wat ons nagelaten wordt.
De erfenis van de Heer wordt ons geschonken. Zijn vrede, Zijn geloof
en alles wat Hem toebehoort, hebben wij ontvangen.
(Bron: Watchman Nee, The Collected Works of
Watchman Nee; vertaling:
De Stroom)
|
|