|
Hebreeën 3:12 Ziet toe, broeders, dat bij niemand uwer een boos,
ongelovig hart zij, door af te vallen van de levende God. (Ziet toe,
broeders! dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos,
ongelovig hart, om af te wijken van de levende God St.Vert.)
Het hoofddoel van de zendbrief is ons tot geloof te roepen. Hij zal
ons aantonen welk een vaste grond wij voor het geloof hebben in het
Woord en de eed van God en in de persoon en de kracht van onze hemelse
Hogepriester. Hij zal ons laten zien, dat het ongeloof de oorzaak is van
alle afwijking van God, van het missen van Gods beloften en Gods rust;
dat het geloof in alle eeuwen de enige kracht was, waardoor Gods volk
geleefd en gewerkt heeft. Hij heeft reeds gesproken over het vasthouden
van onze vrijmoedigheid en de roem der hoop; hier gebruikt hij het woord
geloof voor de eerste maal in de waarschuwing om te waken tegen een
'boos en ongelovig hart'.
'Een boos, ongelovig hart' — let toch op de uitdrukking. Het ongeloof
is een boos ding: een ongelovig hart is een boos hart. Zovele mensen,
zelfs christenen, spreken van het ongeloof als een zwakheid, als iets
waaronder zij zuchten, waaraan zij niets kunnen doen. Dit is geheel
verkeerd en zeer schadelijk. Wanneer ik iets moet doen waarvoor ik te
zwak ben, dan kan niemand mij dat kwalijk nemen; ik heb er de kracht
niet toe. Dit is wat men van het ongeloof denkt; men klaagt er over,
zonder zich in het minst te schamen; zonder zich er ernstig op toe te
leggen om er uit te komen; men verontschuldigt zich met de gedachte: ik
ben te zwak om te geloven! O, dat toch elk van mijn lezers zal verstaan,
dat een ongelovig hart een boos hart is en bijtijds zal willen horen
naar de waarschuwing: 'Ziet toe dat er niet te eniger tijd, niet voor
een enkel uur, in u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van de
levende God'. Het ongeloof komt voort uit de boosheid van het hart.
Waarin bestaat de boosheid van het ongeloof? Het is door het geloof
dat wij God kennen, God vertrouwen, ons aan God hechten. Het is door het
geloof dat wij met en in God leven. En dit is de boosheid van het
ongeloof: ons hart raakt in de wereld zo verduisterd, dat wij God
vergeten, zijn nabijheid niet genieten, niet werkelijk met Hem verkeren.
Wij behouden wel een gedachte aan God, een inbeelding van vertrouwen op
Hem; maar het levend vertrouwen en de levende, zalige omgang met Hem als
de levende God, die Zich in zijn liefde aan ons bekend maakt, daar weet
het ongelovig hart niets van. Het is een boos, ongelovig hart, dat
afwijkt van de levende God.
Wat een schade! En wat een schande! O, die levende God is zulk een
heerlijk Wezen, die tot ons nadert om in zijn eeuwige liefde en almacht
Zich aan ons bekend te maken, en ons in Christus de toegang geeft tot
zijn hart, zijn vriendschap, zijn zaligheid. Als de christen zich wil
laten leren, dan wil Hij — want Hij is niet een dode, maar een
levende God — Zich op onbegrijpelijke wijze krachtdadig en werkelijk aan
hem bekend maken. Hij wil als God van het hart bezit nemen en het maken
tot de werkplaats van zijn Geest, tot de woning van zijn Zoon, tot de
tempel die Hij met zijn heerlijkheid wil vervullen! Het is de waarheid.
Hij wil dit doen. En al wat Hij vraagt is dat de ziel in stilheid en
vertrouwen tot Hem zal opzien; Hij, als de levende God, zal het doen.
Wij hebben slechts te geloven dat Hij het doen zal naar zijn woord; in
dat geloof ons af te scheiden van de wereld en onze eigen wil op te
offeren; in dat geloof Hem te aanbidden en op Hem te wachten: Hij zal
het doen. O, is het niet een boos ding, dat ongelovig hart; waardoor wij
God, de levende God, die oneer, en onszelf die schade aandoen dat wij
van Hem afwijken en van verre blijven.
Iemand zegt: Wist ik maar hoe ik van dat boos, ongelovig hart bevrijd
kon worden. Gods Geest zegt: Zie toe, dat het niet in u zij! Geef het
geen plaats. 'Gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijn stem
hoort'; neem op dit ogenblik het besluit om dat boos, ongelovig hart in
u niet te verdragen. Begin dadelijk het geloof dat u in God hebt, te
beoefenen; het is de enige weg tot meer geloof. Begin onmiddellijk, en
neem tijd om met God te verkeren, en te zeggen: Mijn God! Van ganser
harte geloof ik in U.
U die dit leest bent een kind van God, nietwaar? U weet wat het
geloof is. Het ongeloof maakt God tot een leugenaar; het zegt, ik weet
het niet, ik voel niet, ik merk niet, dat Hij aan mij doet wat Hij
beloofd heeft. Het geloof zegt: het is onmogelijk dat God liegt; Hij zal
zeker zijn beloften aan mij vervullen.
Het onderscheid tussen ongeloof en geloof is dit: het ongeloof houdt
zich bezig met zichzelf, of met een dode, ingebeelde God; het geloof
houdt zich bezig met de levende God, uit wie leven uitgaat in hem die
tot Hem nadert. Begin u meteen in stille aanbidding voor God te stellen,
en zeg Hem dat u Hem vertrouwt, dat u Hem met geheel uw hart gelooft.
Stel u het leven voor ogen dat Hij u aanbiedt, of één van zijn beloften
waaraan u voor uw geloofsleven bizondere behoefte hebt, en zeg Hem dat u
gelooft dat Hij de waarheid spreekt en machtig is om het in u te
volbrengen. Houd u daarmee bezig en het geloof zal groeien tot
vrijmoedigheid en de roem der hoop tot vaste verwachting en grote
blijdschap. Het ongeloof is sterk, omdat u met God zo weinig omgaat.
Nader tot God en Hij zal tot u naderen.
Laat ik u nog eenmaal zeggen: het geloof in zijn beginsel is niets
dan de zekerheid, dat Hij die mij iets beloofd heeft getrouw is en het
zeker doen zal. Aldus is de kracht van het geloof het zien op Hem die
beloofd heeft. Daarom moet u zich eraan wennen om, voor u bidt, zelfs
soms overdag als u niet bepaald bidden wilt, in een eenvoudige
geloofsoefening u voor God te stellen. Plaats u in zijn tegenwoordigheid
als de levende God. Word stil in de aanbiddende overpeinzing, welk een
machtig en getrouw God Hij is. Tracht in die stilte zijn heilige
nabijheid gewaar te worden. Aanbid Hem met eerbied en vreze; maar met
een kinderlijk vertrouwen. De tegenwoordigheid Gods, zo gezocht en
beoefend, zal u van het boos, ongelovig hart vrijmaken.
1. Ongeloof en afwijking van de levende God; probeer het nauwe
verband tussen deze beide te begrijpen. Zij gaan samen; zij werken het
een op het andere. Afwijken van God leidt tot ongeloof; ongeloof leidt
verder van God af. Pas dat toe op uw ongeloof. Omdat u niet de levende
God aanhangt, geen nauwe omgang met Hem houdt, is uw ongeloof zo sterk.
En weer door dat ongeloof raakt u al verder van Hem af.
2. De trouw van Jezus vervult het hart met vertrouwen. U herinnert
zich nog die les. Het is hier weer hetzelfde. De kennis van het naderen
tot de levende God vervult het hart met levend geloof.
3. Spreek nooit meer van uw zwakheid als de bron van ongeloof, maar
altijd van uw boosheid. Al verbeeldt u het zich dat u God zoekt, het is
de afkerigheid van het hart tegen God, die het u moeilijk maakt om Hem
te vertrouwen.
4. De levende God in de hemel en het gelovig hart op aarde, deze zijn
de twee grootheden die elkander ontmoeten en verheerlijken. Laat uw
geloof van geen andere mate of grens weten dan de levende God. De
genezing en de verlossing van het ongeloof komt alleen door de levende
beoefening van het geloof in de levende God.
(Uit: 'Het Allerheiligste of Ziende op Jezus', Een verklaring
van de Brief aan de Hebreeën en de hemelse verborgenheden van het
geopend Heiligdom en de Hogepriester op de Troon Gods, Andrew Murray.)
|
Nevenstaand verhaal komt uit het boek 'Het
Allerheiligste of Ziende op Jezus, Een verklaring van de Brief aan de
Hebreeën en de hemelse verborgenheden van het geopend Heiligdom en
de Hogepriester op de Troon Gods' van Andrew Murray. De gegevens:
- Het Allerheiligste of Ziende op Jezus, Een
verklaring van de Brief aan de Hebreeën en de hemelse verborgenheden van
het geopend Heiligdom en de Hogepriester op de Troon Gods
- Andrew Murray
- ISBN: 90
6442 234 6
- 602 pagina's
- € 22,50
-
Uitgeverij Gazon
|