De bevrijding
uit de gevangenis van broeder Yun (vervolg)
Mijn
eenpersoonscel grensde aan één kant aan de cel waar broeder Xu en een
aantal andere gelovigen zaten. We hadden afgesproken dat als een van ons
in de problemen zat en gebed nodig had, we de ander een seintje zouden
geven door twee keer op die muur te kloppen.
Broeder Xu hoorde mijn geklop.
Ik riep de bewaker. Hij kwam naar mijn deur en vroeg me wat ik wilde. Ik
zei: 'Ik moet dringend naar het toilet.'
Omdat broeder Xu aan de beurt was om me te dragen, opende de bewaker
zijn deur en hij gaf hem opdracht mij naar de badkamer te dragen.
Altijd als gevangenen toestemming kregen om uit hun cel te komen, werd
er in de gang een ijzeren deur op slot gedraaid zodat er geen enkele
ontsnappingsmogelijkheid was. Aan de andere kant van het hek bevond zich
een trap die naar de lager gelegen verdiepingen leidde. We zaten nog
steeds aan alle kanten achter slot en grendel. Het hek kon alleen
geopend worden door mensen die van buiten naar binnen wilden, het kon
niet van binnenuit geopend worden.
Elke
verdieping van de gevangenis werd afgeschermd door zo'n ijzeren deur.
Gewoonlijk stond er aan beide zijden van elk hek een bewaker, dus om de
binnenplaats van de gevangenis te bereiken moest ik door drie ijzeren
hekken op drie verschillende verdiepingen, en langs zes gewapende
bewakers.
Broeder Xu liep naar mijn deur. Zodra hij me zag, zei hij: 'Je moet on
snappen!' Daarna ging hij terug naar zijn eigen cel om zijn tandenbors
en zijn handdoek te pakken, zodat de bewakers zouden denken dat hij ook
gebruik wilde maken van de badkamer. Toen hij terugkwam, gaf hij
me opnieuw hetzelfde dringende bevel: 'Yun, je moet ontsnappen!'
Ik
was slechts gekleed in mijn ondergoed, dus ik hees mijn broe snel ik kon
omhoog. Op een lang stuk toiletpapier had ik bijbeltekste het Evangelie
van Johannes en uit de eerste Brief van Petrus opgeschreven. Ik maakte
het papier met gedeelten uit Gods Woord om mijn middel vast, om me zo
met de waarheid te omgorden. Ik bad: 'Heer, U hebt me laten zien
dat ik moet proberen deze gevangenis te verlaten. Ik zal U nu
gehoorzamen en proberen te ontsnappen. Als de bewakers me echter
neerschieten, neem mijn ziel dan alstublieft op in uw hemelse woning.'
Het
was nu meer dan zes weken geleden sinds mijn benen kapotgeslagen waren.
Als ik er maar een klein beetje op steunde, veroorzaakte dat al een
folterende pijn. Maar ik geloofde dat God me op drie verschillende
manieren verteld had dat ik moest proberen te ontsnappen: door middel
van zijn Woord, door middel van het visioen dat ik die ochtend had
ontvangen, en door de woorden van broeder Xu.
Ik
heb geleerd dat wanneer God tegen ons zegt dat we iets moeten doen, er
geen tijd is voor discussie of overdenking, in welke situatie we ons ook
bevinden. Als we zeker weten dat God ons een opdracht heeft gegeven, en
in dit geval was ik daar zeker van, is blinde gehoorzaamheid vereist.
Als we God niet gehoorzamen, zeggen we daarmee eigenlijk dat we wijzer
zijn dan Hij, en dat wij beter weten hoe we ons leven moeten leiden dan
Hij.
Het
was 5 mei 1997, even voor achten. Naar de mens gesproken was deze tijd
van de dag zo ongeveer de slechtst mogelijke tijd voor een
ontsnappingspoging! Gewoonlijk werden er overal in de gevangenis
allerlei activiteiten uitgevoerd en stonden alle bewakers op hun post.
Ik
schuifelde mijn cel uit, in de richting van het gesloten ijzeren hek in
de gang. Mijn verstand was er alleen op gericht God te gehoorzamen. Ik
keek recht naar voren en bij elke stap die ik zette bad ik in stilte.
Boven aan de trap die uitkwam op de derde verdieping zat een bewaker.
Hij was verantwoordelijk voor de knop waarop gedrukt moest worden als je
wilde dat het hek open of dicht ging. Het was onmogelijk om te
zien wat er aan de andere kant gebeurde, omdat
het hek van ijzer gemaakt was en de kleine
openingen in het hek bedekt waren met zwarte lappen stof.
Op
precies hetzelfde moment dat ik het hek bereikte, keerde een andere
dienstknecht van de Heer, broeder Musheng, net terug naar zijn cel en
het werd voor hem geopend. Hij had die ochtend opdracht gekregen om
binnenplaats van de gevangenis aan te vegen. Terwijl Musheng door het
hek liep, zei ik tegen hem: 'Wacht! Doe het hek niet dicht!' Ik liep
door het hek zonder dat ik mijn pas zelfs maar hoefde in te
houden. De timing van de Heer was perfect!
Terwijl we elkaar passeerden, fluisterde broeder Musheng:
'Gaat u weg, broeder Yun? Bent u niet bang dat u zult sterven?'
En toen met een verbijsterde blik op zijn
gezicht, keerde hij terug naar zijn cel.
Musheng werd door een bewaker naar zijn cel teruggebracht maar
op exact hetzelfde moment dat hij het hek voor Musheng opende,
ging er in een kantoortje even verderop een telefoon over; de bewaker
had zich omgedraaid en was erheen gerend om de telefoon op te nemen.
In
het trappenhuis zag ik een bezem tegen de muur staan. Ik pakte de bezem
op en liep er de trap mee af, naar de tweede verdieping. Er zat een
gewapende bewaker achter zijn bureau, met zijn gezicht in de richting
van het tweede ijzeren hek. Dit hek werd soms opengelaten. Omdat er
altijd, dag en nacht, een dienstdoende bewaker bij dit hek moest zitten
om het in de gaten te houden, werd het niet als risicovol beschouwd om
het open te laten. Op dat moment sprak de Heilige Geest tot mij: 'Ga,
nu! De God van Petrus is ook jouw God!'
|